deelt, en beide daarbij op den duur in vrede met elkander leven. Voor het overige is zelfs de zorg der vrouwelijke individuen voor de eijeren in den regel niet zeer groot. Sommige ziet men echter op of bij de cocons zitten, als wilden zij de eijeren uitbroeden of bewaken. Enkele andere dragen zelfs hare eijernestjes mede, die dan met behulp van spindraden aan lijf of poot bevestigd zijn. Onder deze soorten zijn er, die hare nesten zelfs met woede verdedigen, en zich niet levend van deze, of van hare cocons willen scheiden. De jongen houden zich eenigen tijd, als in eene kolonie, bij elkander op; zij groeijen slechts langzaam, en vervellen vooral in de eerste jeugd herhaalde malen. Na de vierde huidverwisseling zijn zij eerst als volwassen te beschouwen. In den regel worden de wijfjes grooter en sterker dan de mannetjes. Men kan van de laatsten somtijds weinige individuen vinden. In grootte bestaat overigens bij deze dieren een aanmerkelijk verschil, naar gelang van de geslachten en soorten. Men heeft spinsoorten (bijv. uit het geslacht Theridion), wier lengte slechts 2 tot 3 Ned. strepen bedraagt. Er zijn daarentegen andere soorten (inzonderheid van het geslacht Mygale), die, de pooten medegerekend, eene grootte van 10 tot zelfs 20 Ned. duimen kunnen verkrijgen. Doch de zoodanige leven alleen in de heete gewesten. De grootste soorten die in Europa voorkomen (van de kerkspin te Milaan toch, die 4 ponden zou gewogen hebben volgens het verhaal van murray, zal ik wel niets behoeven te zeggen) zijn, in Italië en Zuid-Europa, de Tarantels. Het ligchaam van deze (zonder pooten) kan 3 Ned. duimen lang zijn. In Noordelijk Europa zijn het de bekende kruisspinnen, met een lijf van ruim 1 Ned. duim. Ik heb echter gele en zwarte Tegenaria's en een paar Dolomedes, van 2 duim lijfs, die met de pooten 6 a 7 Ned. duimen lang zijn. Wat het verhaal betreft van eene vuist-groote spin, die te Utrecht voor eenige jaren in den Dom zou gevonden zijn, dit is eene fabel, waarschijnlijk afkomstig van eene mystificatie bij het bezoeken van het Museum van natuurlijke historie der hoogeschool, alwaar onder andere voorwerpen ook eene Surinaamsche boschspin op spiritus te zien is, en die misschien somtijds voor de veel beruchte "Domspin" wordt gehouden, of uit scherts daarvoor moet doorgaan.
Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/429
Uiterlijk