Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/44

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 32 —

geraakt, dat het menschelijk geslacht oneindig veel ouder is, dan men gewoonlijk aanneemt. Zelfs is het niet onwaarschijnlijk, dat de mensch reeds tijdgenoot is geweest van verscheidene thans uitgestorvene diersoorten, waarvan men de fossile overblijfselen in de diluviale holen en lagen aantreft. Indien ons derhalve bewezen wordt, dat vier duizend jaren vóór Christus in Afrika reeds Negers woonden, dan kan men daaruit geenszins bewijzen, dat zij er altijd gewoond hebben en dus in Afrika ontstaan moeten zijn. Want aan ons blijft het regt te vragen: waren zij daar ook duizend, vijfduizend, tienduizend jaren vroeger? En wie zal op deze vragen een toestemmend antwoord durven geven?

De ruimte verbiedt mij in eene beschouwing te treden van de gronden zelve, geput uit de studie der oude monumenten enz., en ik moet die dus laten gelden voor datgene, waarvoor men ze uitgeeft. Doch ik kan tevens niet nalaten mijne overtuiging te kennen te geven, dat daarop ten aanzien van sommige punten nog wel wat af te dingen zou zijn,—zoo b.v. op de volkomene gelijkheid van zekere thans bestaande stammen met hunne veronderstelde voorouders, gelijk die op de Egyptische gedenkteekenen afgebeeld staan, en wat dies meer zij.—Van de ligtzinnigheid, waarmede men vaak besluiten trekt, zoodra de inhoud dier besluiten past in het systeem, dat men eens voor goed heeft aangenomen, kan het volgende tot voorbeeld dienen. Nott en gliddon doen opmerken, dat de afbeeldingen der oude Grieken uit den heldentijd den eigenlijken Griekschen gelaatsvorm in zijne hoogste zuiverheid en sterkste uitdrukking vertoonen, terwijl dit bij de afbeeldingen van beroemde mannen uit den lateren historischen tijd geenszins het geval is, daar deze niet zelden gelaatstrekken aanbieden, zoo als men ze ook onder ons veel aantreft. Daaruit besluiten zij, dat de oude Grieksche helden tot den zuiveren Helleenschen stam, de latere Grieken daarentegen tot een vermengd ras behoorden, dat weinig gemeen had met de voorouders, waarop zij zich verhoovaardigden. Het onbekookte van deze redenering moet al dadelijk in het oog vallen, wanneer men bedenkt, dat de afbeeldingen der oudste Grieksche helden bloote gewrochten van de verbeelding der