de ruimte van het zonnestelsel had afgelegd. Deze weg scheen overeen te stemmen met dien der komeet van het jaar 1556, reeds veel vroeger door halley bepaald, en die overeenstemming was niet mogelijk, tenzij beide kometen hetzelfde ligchaam waren, dat zijne langwerpige loopbaan om de zon, een of meermalen, in een tijdvak van omtrent drie eeuwen volbragt en alzoo omstreeks het midden van de negentiende eeuw in de nabijheid der aarde zoude moeten wederkomen. Reeds voor eene eeuw heeft men het daarom waarschijnlijk geacht, dat eene komeet, die reeds in de jaren 1264 en 1556 werd gezien, zich omstreeks den tegenwoordigen tijd andermaal zoude vertoonen; maar men kon die waarschijnlijkheid niet tot zekerheid verheffen, omdat de ruwheid der waarnemingen, omtrent de kometen van de jaren 1264 en 1556, niet toeliet hare ware loopbanen met juistheid te bepalen en met zekerheid te beslissen, of zij al of niet dezelfde waren. Men heeft zich met deze kometen eerst weder ingelaten toen de tijd naderde, waarop de komeet zoude verschijnen, die zij schenen te voorspellen, en naar mate men meer onderzocht werd de overeenstemming van beide kometen voor waarschijnlijker gehouden en de verschijning der voorspelde komeet met grootere gerustheid afgewacht. Ik heb in mijne vroegere inlichtingen erkend, dat men aan de overeenstemming van beide kometen wel een' hoogen graad van waarschijnlijkheid moest toekennen, als men het oog alleenlijk vestigde op de uitkomsten die, door pingré en halley, voor de loopbanen der kometen van de jaren 1264 en 1556 zijn verkregen, maar ik heb mijn gevoelen niet ontveinsd, dat men tot twijfel aan die overeenstemming moet gedrongen worden, zoo men de mededeelingen overweegt, waaruit de genoemde uitkomsten zijn afgeleid. Ik meende een' nieuwen grond tot twijfel te vinden in de onmogelijkheid om het verschil in voorkomen tusschen de kometen van de jaren 1264 en 1556, veronderstellende dat zij hetzelfde ligchaam zijn geweest, uit de omstandigheden te verklaren, waaronder zij verschenen zijn, en ik heb mijne vrees ook niet verborgen, dat zij, die thans de verschijning eener groote komeet zoo stellig en met een zoo groot verlangen te gemoet zien, op eene bittere wijze zouden kunnen worden teleurgesteld. Andere sterrekun-
Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/456
Uiterlijk
Deze pagina is gevalideerd
34
NADERE INLICHTINGEN OMTRENT DE GROOTE KOMEET,