Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/474

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
52
OVER DE DOODE ZEE.

mond des Jordaans buigt de kustlinie zich eenigzins binnenwaarts, neemt al spoedig zoowel aan de oost- als westzijde eene zuidelijke rigting en loopt in eene golvende lijn, zonder vele groote inhammen en vooruitstekende spitsen, vrij regelmatig tot aan het zuideinde, waar zij zich met een ronde bogt sluit. Alleen aan de oostzijde verbreekt een aanzienlijk schiereiland, Mezraäh geheeten, de anders regelmatige gedaante. Het loopt met een noordelijke spits anderhalf uur in de zee uit en vormt aan de oostkust een ruimen waterkom of baai, terwijl het aan den anderen kant de zee tot de geringe breedte van nog geen halve duitsche mijl vernaauwt. Achter dit voorgebergte verbreedt zich al spoedig de zee tot hare vroegere afmeting en vormt daar als 't ware een tweede afdeeling van haar bekken, door de landengte van de eerste en grootere gescheiden.

Hoewel de diepte der zee niet overal gelijk is, heeft zij echter over 't algemeen een zeer aanmerkelijk bedrag. Ofschoon de mond van den Jordaan zeer ondiep is en bij eene breedte van 180 voet naauwlijks drie voet diepte heeft, zoo peilt men al spoedig op kleinen afstand van de kust eene diepte van 105 vademen. Het zijn vooral de peilingen van lynch, die ons met den bodem van dezen waterkom zeer naauwkeurig hebben bekend gemaakt. Slechts op enkele plaatsen loopt de oever langzaam hellend af. Meestal treft men al spoedig op kleinen afstand van de kust eene aanmerkelijke diepte, die naar het midden der zee snel toeneemt. De grootste diepte, die lynch bij zijne peilingen vond, was 218 vademen of 1308 engelsche voeten. Symonds peilde echter op eene plaats 350 vademen of 2100 engelsche voeten. Moore had kort te voren 300 vademen gepeild. Aan de oostkust is de zijwand van dit waterbekken ongemeen steil. Nabij den mond van den Arnon wees de peiling op geringen afstand van den oever de buitengewone diepte van 188 vademen, of 1058 engelsche voeten aan. Een weinig beneden de noordspits van het schiereiland Mezraäh, in de zeeengte die den noordelijken van den zuidelijken waterkom afscheidt, neemt de diepte aanmerkelijk af. Zij wisselt in die engte af tusschen de 56 en 15 vademen. De geheele zuidelijke kom is nog veel minder diep en heeft slechts als grootste diepte