zoo in zakken aan land te brengen. Het werd vervolgens op kameelen geladen en ter markt gebragt. Zoo zeldzaam zijn echter deze verschijnselen, dat een bejaarde Scheik verklaarde, dat hij toen voor het eerst van zijn leven iets van het voorkomen van asphalt in de Doode zee had vernomen.
Deze voorbeelden van nu en dan plotselijk te voorschijn komende groote asphaltmassas maken het hoogst waarschijnlijk, dat, zoo er zich ook al vloeijende naphthabronnen in de zee mogten bevinden, deze toch geenszins eene zoo snelle verdikking en verstijving ten gevolge zouden hebben, dat daardoor op eens geheele asphalteilanden zouden gevormd worden. Men heeft hierbij veeleer te denken aan hevige aardschuddingen, zoo als die, waarvan robinson melding maakt, als de oorzaken, waardoor groote asphaltstukken van den bodem of van de zijwanden der zee worden losgescheurd. Men mag dus teregt vooronderstellen, dat groote asphaltbeddingen op den bodem der zee gelegen zijn, al bedekken zij dien juist ook niet geheel.[1]
Behalve deze groote asphaltmassas, die zich slechts zeldzaam vertoonen, vindt men op vele plaatsen aan den oever kleinere stukken verspreid. Het ligt daar tusschen zout en kalk en zwavelbrokken verstrooid. Als het doorgebroken wordt, heeft het eene glanzende, gladde oppervlakte en ziet er als eene vastgewordene vloeistof uit. In meer vloeibaren toestand, met een ziltig en drabbig slik vermengd, komt het volgens lynch voor in de geheele moerassige ondiepte, waarin de Doode zee aan haren zuidelijken oever uitloopt.
De tegenwoordige mineralogen stemmen toe, dat asphalt en aardhars, als mede bergteer, aardolie en naphta door geene scherpe grenzen te onderscheiden zijn, maar wederkeerige overgangen tot elkander vormen. De asphalt der Doode zee is waarschijnlijk eene op den zeebodem vastgewordene aardhars, welke hare vloeibaarheid verloren heeft en juist daarom eene laag van den zeebodem uitmaakt, vanwaar het, door bodem verheffingen of aardschuddingen losgescheurd, zich nu en dan aan de oppervlakte in grootere of kleinere massas vertoont.[2]