Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/491

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
69
DER SPINNEN.

1794—1795, het invallen en het aanhouden van de vorst te kunnen voorspellen! Hij zat om staatkundige redenen in Holland gevangen en zou aan den Generaal pichegru de tijding hebben doen toekomen van eene waarschijnlijk op handen zijnde drooge en felle winterkoude; een berigt, dat op den 29sten December van dit eerste jaar zou hebben medegewerkt tot het begunstigen van den bekenden overtogt des Franschen legers over de Waal. Later stond hij, uit zijne gevangenis, in geheime gemeenschap met de Fransche bevelhebbers, welke destijds Utrecht bezet hielden. Hij zond aan hen één zijner spinnen toe, bestemd voor pichegru, destijds te 's Hage in garnizoen, en zulks, om dezen, uit de levenswijze van dit diertje, vooruit bekend te maken met de veranderingen van het winterweder. De dooi toch, die de militaire operatiën der Franschen, wanneer zij had voortgeduurd, zoo zeer kon hebben belemmerd of gewijzigd, en die reeds in Januarij schijnbaar was ingetreden, zou daaruit gebleken zijn, slechts van eenen tijdelijken aard te zullen zijn. De spin voorzeide, dat die dooi geen stand zou houden, en werkelijk bleef, zoo als men weet, de vorst tot in de maand Maart van dat jaar meer of minder hevig aanhouden.

Geen wonder, dat bij zóó veel belangrijks in de Natuurlijke Geschiedenis der spinnen, zoo in deze als andere beschrijvingen, veel overdrijving tusschen eenvoudige feiten werd ingemengd. Geen wonder, dat ook het bijgeloof aan haar soms grooten, geheel onverdienden invloed heeft toegeschreven. Nog in onze dagen vindt men daarvan bevestiging in de voorspelling van vreugde of verdriet, ons door hare verschijning aangekondigd, overgebleven in het Fransche spreekwoord: "Le matin, du chagrin! Le midi, du plaisir! Le soir, de l'espoir." In vorige eeuwen echter werd deze hare wigchelaars-gave nog veel hooger geschat. In de goudlanden van Amerika stonden zij vroeger bekend als de eigenschap te bezitten van die plaatsen te kunnen aanwijzen, waar rijke goudaderen in het hart der aarde waren verborgen. Althans de eerste goudzoekers verkeerden langen tijd in het geloof, dat dáár waar zij vele aard-spinnen ontmoeteden, ook veel goud te delven viel. Deze gaven intusschen worden tegenwoordig door niemand meer als waarachtig