Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/490

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
68
NATUURHISTORISCHE SCHETS

de meest bedrevene weêrkundigen of meteorologen zou behooren. In een opzettelijk daaraan gewijd geschrift, heeft hij getracht te betoogen: dat er eene doorgaande betrekking bestaat tusschen de werkzaamheden der spinnen en de veranderingen in den dampkring. Zijne hoofdwaarnemingen,—die naar mijne ondervinding nog altijd voor een groot deel bevestiging verdienen, en die alleen zijn ontleend aan de Tegenaria domestica en de Epeira diadema, over welke vroeger reeds dergelijke opgaven door murray waren gegeven,—kommen hierop neder: Vooreerst, dat de spinnen, gelijk wij reeds ter loops herinnerden, wanneer het zal gaan regenen of stormen, de langste draden van het web meer of minder inkorten. Ten tweede dat zij, als het zeer koud zal worden, hare webben verlaten, en zich in de nabijheid van deze schuil houden, tot dat er beter weêr op handen is. Verder beweert men: dat zoo men de spin met zeer lange draden ziet werken, dit een zeker voorteeken is van schoon weder, voor 8 of 14 dagen. Werken zij daarentegen "klein-nets", zoo mag men op ongestadig weder rekening maken. Murray voegt daarbij, dat wanneer zij des avonds, in den zomertijd tusschen 6 en 7 uren, nog werkzaam zijn om hare webben te herstellen, men staat kan maken op een' helderen en schoonen nacht. Zitten ze stil, werken zij niet, dan komt er spoedig regen of wind. Ziet men integendeel de spin, onder zware regens, telkens haar werk hervatten, zoo kan men er op rekenen, dat het slechts voorbijgaande "buijen" zijn. Zij komen, voegt d'isjonval daarbij, in het voorjaar niet voor den dag in de dan bijna altijd bedriegelijke dagen der eerste warmte, maar zij wachten geduldig, tot zich de eigenlijke lente voor goed heeft gevestigd. Hij lag dan ook nooit zijne winterkleeding af, vóór dat de eerste buiten-spinnen zich blijvend hadden vertoond! De weinige winter-spinnen echter, die hij op zolder en in den kelder ging bespieden, leverden hem de merkwaardigste resultaten. Uit hare rust of beweging voorspelde hij herhaalde malen vorst of dooi, één tot twee weken te voren! Zijne toen reeds zeven jaren lang voortgezette waarnemingen stelden hem in staat,—of althans werd hij daarin door het toeval begunstigd, —om in den voor ons vaderland zoo noodlottigen winter van de jaren