Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/549

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
127
DE OORSPRONG DER PARELEN.

eenen bijenkorf binnengeslopen om honig te rooven, door de vereenigde pogingen der werkbijen weldra wordt ingemetseld, ook zij, door parelstof omgeven, levend in een graf worden opgesloten, dat in kostbaarheid voorzeker zijns gelijken niet heeft. Volgens filippi behooren de bedoelde diertjes tot de groote klasse der ingewandswormen. Het zouden namelijk de larven (Cercariën) van Distoma duplicatum zijn. Küchenmeister daarentegen leidt uit zijne waarnemingen af, dat een kleine waterspin of myt (Atax ypsilophora v. bened.), die in grooten getale in sommige wateren leeft en zijne eijeren in de schelpen der zoetwatermossel en legt, de kernen der parelen levert.

Het waarschijnlijkst is derhalve, dat noch de eene, noch de andere soort bij uitsluiting tot de parelvorming aanleiding geeft, maar dat verschillende parasitische dieren daarvan oorzaak kunnen zijn, iets dat dan ook wel aangenomen moet worden ten aanzien van de in zee levende parelvormende schelpdieren, waar de genoemde diertjes niet voorkomen maar door anderen vervangen worden.

Zoo zouden dan de parelen, waarmede de mensch zich tooit, slechts de graftomben zijn van schepselen, die, hoewel bijna mikroskopisch klein, toch ook eenmaal, zij het dan ook op hunne wijze, het leven genoten; de doodkisten van ingewandswormen en spinnen, dieren waarvan de naam reeds genoeg is, om bij menigeen walging op te wekken! Het is niet anders, waarde lezeressen! de parelen zijn wit gepleisterde graven! Maar toch is nog eenige twijfel aan de algemeenheid van het feit mogelijk. Kernen, die als vreemde, voor het dier hinderlijke ligchaampjes, door hetzelve in parelstof worden ingehuld, moeten wel is waar steeds aanwezig zijn, maar het is zeer goed denkbaar, ja waarschijnlijk, dat deze van zeer verschillenden aard kunnen wezen. Die kern behoeft zelfs niet noodzakelijk altijd een organisch, levend wezen te zijn. Dit wordt eigenlijk reeds daardoor bewezen, dat de eenmaal gevormde kleine parelen, die men ook wel parelzaad heeft genoemd, allengs door voortgezette omhulling met nieuwe lagen, al grooter en grooter worden. De Chinezen wisten dit reeds voorlang. Zij brengen in de geopende schelpen eener groote, bij hen te lande te huis behoorende