Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/56

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 44 —

strijder, als zalige Einhériar, met de schimmen der vaderen rusteloos deel aan de jagt op het spookwild, het everzwijn Sährimmer. Dagelijks vervolgen de helden, met jagtspriet en horen, het wilde zwijn in de bosschen van Walhalla; dagelijks wordt het monster gedood en gegeten, maar elken morgen, wanneer de roode korhaan zijn eerste gekraai doet hooren,[1] staat het weder strijdvaardig in zijnen schuilhoek, met glinsterende slagtanden den rustigen jager uitdagend.

Het valt ligter zich te laten verlokken door mohammeds beloften, dan naar den vollen eisch het eeuwige heil te waarderen, dat de Noordsche oudheid ons voorspiegelt. En toch, het avontuurlijke jagerleven, de ruwe maaltijd na de gevaren van den morgen, terwijl de schuimende drinkhoren rond gaat in den juichenden kring; de verhalen die in den avondstond de hartstogten van den dag gaande houden; het zorgelooze voorbijglijden der dagen—dat alles schikt zich tot een geheel, dat de mate des geluks rijkelijk vullen kan. De droom dier genietingen zal het gemoed des jagers nog dikwerf vermeesteren, en de herinnering aan de onvergetelijke uren onder de jagttent doorgebragt, zal in zijn hart menigmaal den voorrang betwisten zelfs aan de beelden van langvervlogen liefde, ook nog op dien leeftijd waarop hij Faust nazegt:

"Ich bin zu alt, um nur zu spielen,
Zu jung, um ohne Wunsch zu sein." —

 

 

I.

 

Wanneer de reiziger, na langs de schilderachtige oevers van het Siljan-meer gedwaald te hebben, Dalecarlie doorkruist, tot dat ten


  1. § 31.

    In Asgaard kraait de goudgekamde
    Die daar de helden odin's wekt.
    Volu-spa (uit de oudere Edda.)

    Het korhoen (Tetrao tetrix) . Birkhuhn, Black cock, coq des bois, Zweedsch: Orre, is zwart, maar wordt in de dichterlijke beschrijvingen der Edda genoemd: "de purperroode korhaan."—"Welligt was de uitdrukking: "den rooden haan uitsteken," bij de Zweden in den dertigjarigen oorlog gebruikelijk, wanneer zij dorpen of hofsteden in brand staken, uit den Noordschen Heidentijd overgebleven.