Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/561

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
137
DE MONDEN DER RIVIEREN.

vertoonen. Bij hare aanzwelling overschrijdt de rivier allengskens hare oevers, en vloeit over een groot gedeelte van de delta heen, waar zij eene rijke hoeveelheid van een zeer fijn kleiachtig slib achterlaat; potasch, kalk, magnesia en organische stoffen schijnen de voornaamste vruchtbaarmakende bestanddeelen van deze onschatbare zelfstandigheid te zijn. Hoe meer de rivier zich in het vlakkere land over eene grootere oppervlakte uitbreidt, des te geringer zal de aanzwelling van het water zijn; bij Kaïro rijst het water 7 à 8 Ned. ellen, bij Rosette en Damiette slechts ééne Ned. el. Hiermede gaat eene vermindering van de afzetting van slib gepaard, maar niet in reden van de verminderde waterhoogte, omdat in de lagere streken de geringere waterhoogte gedeeltelijk wordt vergoed door den rustigen stroom, die de afzetting van het slib bevordert. De ophooging van het Nijldal boven Kaïro wordt op 12,6 Ned. duim in de honderd jaren berekend, terwijl de gemiddelde ophooging van Beneden-Egypte in dat tijdsverloop 6,1 Ned. duim bedragen zoude. Deze ophooging kunnen wij als de natuurlijke aannemen, daar men de jaarlijksche overstroomingen niet afweert, maar ze alleen zoo gelijkmatig mogelijk over het geheele land door waterleidingen zoekt te verdeelen.

Maar, zullen onze lezers aanmerken, ziedaar veel bijzonderheden over het ophoogen van eene delta, maar nog is de gang, welken de natuur in het aanleggen van eene delta gevolgd heeft, daarbij niet verklaard; is het bewezen, dat de delta van den Nijl in de zee is gevormd, en gaat zij nog voort zich verder in zee uit te breiden?

De eerste vraag kunnen wij terstond bevestigend beantwoorden; in Beneden-Egypte vindt men de lagen van Nijl-slib tot op eene aanmerkelijke diepte beneden het oppervlak der Middellandsche zee terug, en daaronder komt een zandbodem voor, die alle kenteekenen van een ouden zeebodem vertoont, waarop zich het slib heeft afgezet. Zelfs zouden wij, uit de waarneming van rüppel te Fayoum in Midden-Egypte, waar hij de sliblagen tot op eene diepte van 60 voet aantrof, den ouderdom van de Nijl-delta kunnen berekenen. Volgens de dikte der thans plaats hebbende jaarlijksche beslibbingen in Midden-Egypte zouden er zestien duizend jaren zijn noodig