Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/573

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
149
DE MONDEN DER RIVIEREN.

put is vooral gewigtig door de groote zorgvuldigheid, waarmede de monsters uit verschillende diepten zijn verzameld, en de groote diepte, tot welke men daarbij is doorgedrongen. Op de diepte van 55,83 ellen bereikte men aldaar den ouden vloedgrond en boorde daarin voort tot op eene diepte van 172,64 ellen onder het Amsterdamsche peil of den gemiddelden waterstand van het IJ. De geheele vloedgrond dus, ter dikte van minstens 117 ellen, bestaat onder Amsterdam uit een blaauwachtig zand, dat in vorm en bestanddeelen met het zand onder onze heidestreken vrij wel overeenkomt. In Zeist namelijk kent men den ouden zandgrond door eene putboring tot op eene diepte van 139,2 ellen, gelijk wij boven reeds mededeelden, en er bestaat tusschen den Zeisterschen en den Amsterdamschen vloedgrond geen ander wezenlijk verschil, dan dat het Zeistersche zand geler, het Amsterdamsche daarentegen blaauwer van kleur is, doordien het ijzer in eerstgenoemden grond meer door de geheele zandmassa verdeeld, en in laatstgenoemden bodem meer tot erwtvormige klompjes vereenigd is. Overigens is er in de ingemengde leembrokken en rolsteenen, in de afwisseling der onderscheiden zandlagen onder Zeist en Amsterdam zoodanige overeenkomst, dat de gelijkheid van vorming voor beide zandformatiën niet te betwijfelen valt.

Op dien ouden zandgrond dan werden de lagen der eigenlijk gezegde delta-vorming afgezet, die wij door de acht Amsterdamsche putten voor die plek van ons vaderland naauwkeurig kennen. In alle putten vinden wij dezelfde lagen en in dezelfde volgorde terug. Drie punten, nagenoeg in eene regte lijn gelegen (op het nevenstaande plan door eene reeks van kruisjes aangeduid), hebben wij gekozen om eene doorsnede van den Amsterdamschen bodem voor te stellen, tusschen het Luthersche Weeshuis, de Nieuwe markt en de Noorder markt. De betrekkelijke diepte is in deze doorsnede zestien maal grooter genomen dan zij volgens den afstand der putten in de lengte zoude behooren te zijn, en nogtans zien wij de lagen zeer regelmatig horizontaal uitgebreid.—Eene doorsnede in de natuurlijke verhoudingen tusschen de Passeerdergracht en het Bikkerseiland, te groot voor ons bestek, komt voor in de reeds genoemde Verhandeling van den hoogleeraar harting, en ook in deze is de