Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/58

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 46 —

ren door een' beer toegebragt, dien hij misgeschoten had. Gedurende zijn langzaam herstel vischten wij dikwerf te zamen met de hengelroede naar zalm in de Götha-Elf, en bragten vele belangrijke dagen met hem door. Later woonden wij eene geregelde beerenjagt (skall) bij, en hoewel deze jagt niet die inspanning vordert, die tot het dooden van den koning der dieren vereischt wordt, toch is de volwassen noordsche beer een vijand, die ontzag inboezemt, en geheel in harmonie is met de sombere poëzij der Zweedsche wouden.

De dennewouden van Scandinavië, die zich tot aan de Noordkaap uitstrekken, leveren, vooral in het gevogelte, eene groote verscheidenheid op van wildsoorten, maar zijn arm aan individuen. De onophoudelijke vervolging, het verstoren der nesten, en de nijpende koude des winters doet vele te gronde gaan. In de provincie Schoonen zijn vrij overvloedig: hazen (hase), korhoenders (Orre), en hazelhoenders (Hjerpe), terwijl de patrijs (rapphöna) zelfs nog hooger op tot in Wermtland gevonden wordt. Het is te verwonderen hoe die lieve, sierlijke vogel overwinteren kan in een land waar de sneeuw zes maanden van het jaar den grond bedekt; en gedurende al dien tijd voedt zij zich alleen met het jonge graan, dat zij vindt door onder de sneeuw te kruipen. Bij aanhoudende buijen echter sneeuwt de patrijs onder; uitgeput van koude en honger kan hij zich niet meer naar boven werken, en de overblijfsels van geheele vlugten worden soms in het voorjaar onder de sneeuwlagen gevonden. Vooral wanneer na een korten dooi op nieuw vorst invalt, zijn de patrijzen verloren en in gansche streken worden zij dan uitgeroeid. In de provincie Schoonen, waar de jagt vrij geregeld gedreven wordt, vangt men de vlugten in het najaar op, om ze tegen den paartijd weder in vrijheid te stellen. Des zomers vindt men hier nog de houtsnip (morkalla), en de watersnip (beckassin), terwijl de jonge bontekraai (kråka) als lekkernij beschouwd wordt, die wij ook in Noord-Duitschland, te Kiel o.a. als gewoon wild op de markt te koop aangeboden zagen. De vorst echter van het pluimgedierte der noordsche wouden is de prachtige auerhaan (tjäder), wiens gekraai uit den hoogen dennentop ons altijd het bloed sneller door de aderen joeg.