Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/594

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
138
DE MONDEN DER RIVIEREN.

1½ ellen bedraagt. Zulk eene daling kan noch aan de verhooging der vloeden noch aan een hoogeren stand van de zee toegeschreven worden, omdat sedert dien tijd geene verschijnselen zijn waargenomen, die eenigermate deze verandering zouden bevestigen of ophelderen, en de daling van onzen bodem alleen kan dus het verschijnsel verklaren.

Maar worden wij alzoo op eene daling van den bodem gewezen, zoo is de vraag, hoe wij ons deze hebben voor te stellen, nog niet zoo ligtelijk op te lossen.

Eene zamentrekking der afgezette lagen kan zekere daling bewerken, en bedenken wij dat onder een groot gedeelte van onze Noordelijke kustlanden zoowel als in de overige delta magtige veenlagen voorkomen, die in hare ontbinding en zamenkrimping steeds eenigzins voortgaan, zoo hebben wij daarin reeds een niet onaannemelijk middel ter verklaring. Maar niet alleen de zoo veranderlijke veenmassa, ook de klei- en zandlagen onzer deltavorming en zelfs de magtige beddingen van den daardoor liggenden vloedgrond en nog andere lagen kunnen in den loop der eeuwen eene zamenkrimping ondergaan hebben; en wanneer deze gegevens nog niet toereikend zijn, dan blijft ons nog de rijzing en daling van de vaste aardkorst over, waardoor Zweden en andere landen omhoog stijgen en de onder onze losse gronden op onbekende diepten voorhanden vaste rotsgrond welligt sedert vele eeuwen in eene langzaam dalende beweging verkeert. Zulk eene inzinking van de vaste aardkorst wordt althans ter verklaring van de vorming onzer vloedgronden en nog andere vormingen noodzakelijk, zooals de bodem onder Gorinchem geleerd heeft; alleen blijft het de vraag, of zij ook ter verklaring van de daling van onze tegenwoordige delta onontbeerlijk zij.

De langzame daling van onze delta schijnt niet alleen in de laatste drie eeuwen plaats gehad te hebben, maar veeleer te hebben voortgeduurd, zoover onze geschiedkundige oorkonden reiken; immers zijn de groote vernielingen, die onze landen hebben ondergaan, de vorming van de Zuiderzee, van den Dollard, enz. van veel ouder dagteekening en laat ons de geologische oorzaak, hoe wij die ons ook voorstellen, eene langdurig werkende kracht onderstellen. Maar wanneer wij op zoodanig een verschijnsel worden gewezen, dat