en in het Balameer een van vijf pond. Hunt heeft een van zes pond gezien die in het Birmingham-canal gevangen was, en montagu een van acht pond, gevangen in de Avon in Wiltshire aan eenen snoekzetangel met een voorn tot lokaas. Pennant zegt, dat hij vernomen heeft, dat er in Hydepark een baars gevangen is die negen pond woog, en volgens bloch bewaart men in de kerk van Luehlah, in Lapland, het geraamte van een baarzenkop, welke van de punt van den neus tot aan de achterste punt van het kieuwdeksel, twaalf duim lang is.
In Frankrijk schiet de baars zijne kuit in April, in ons land doet hij het in Mei en in Duitschland in Mei en Junij. De eijernesten zijn tegen dien tijd ontzettend groot, en het is na te gaan dat de visch veel last van het gewigt moet hebben en verlangend is om er zich van te ontdoen. In eenen baars van twee pond weegt de kuit zeven tot acht ons en bevat, volgens de telling van harmers, 281,000 eijeren, die zoo groot zijn als een papaverzaadje. Hoe grooter en ouder de baars is, des te grooter is ook het aantal eijeren, en dit moet zoo zijn, dewijl de eijertjes van groote baarzen niet grooter zijn dan die van kleine; ook wil men dat hun aantal in zware baarzen tot 500,000 klimt. Om van die kuit bevrijd te worden, wrijft de baars den buik tegen steenen en perst zoo de eijertjes naar buiten. Men wil ook dat, als die kunstgreep niet voldoende is, hij een afgebrokene rietstengel in den eileider opschuift of eigentlijk de eileider schuift over een afgebroken rietstengel en zoo doende een begin geeft aan den uittogt, door dat de geleiachtige stoffe, welke de eijeren omgeeft, daaraan vast kleeft; ook heeft men gezien dat hij een deel der kuit aan een steen vasthechtte, vervolgens in kleine bogten en kringen rondzwom en zoo zich ontlastte. Hij spint dus de kuit uit als in eene streng, die, uiteengelegd, somtijds zes voet lang is, doch opeen gerold en als op stapeltjes in het water ligt. Als men deze massa met het mikroskoop beziet, bemerkt men dat vier of vijf eijertjes door een geleiachtig vliesje vereenigd zijn als in een kluwentje; op dit kluwentje rust weer een ander dergelijk en zoo voorts, waardoor zij als 't ware vierkante of hexagonale cellen vormen. Neemt men die menigte eijertjes in aanmerking,