Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/612

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
154
EENIGE BIJZONDERHEDEN

zoo moest het getal baarzen oneindig grooter zijn, doch volgens de Parijsche vischkoopers vindt men op twintig baarzen slechts één mannetje; en daar, gelijk bekend is, de eijertjes eerst dan bevrucht worden als zij het ligchaam der moeder verlaten hebben, zoo mag men stellen, dat er veel kuit verloren gaat en niet tot vischjes wordt. Dit gebrek aan mannetjes moge in Frankrijk zoo zijn, hier in Nederland schijnt het niet zoo en moeten de mannetjes in overvloed aanwezig zijn; immers in den tijd toen het Haarlemmermeer nog een verblijf voor snoeken en baarzen was, in plaats van, gelijk tegenwoordig, voor menschen, was het nabij dien plas gelegene dorp Lisse beroemd door zekere versnapering, welke aldaar uit de hommen van baars gereed gemaakt werd.

Onder de toevallige verscheidenheden, van welke wij reeds de geheel witte baarzen gemeld hebben, rekent men ook de baarzen met bogchels, die men nu en dan in Engeland vindt: te Llijn Raithlijn in Schotland worden eenige zulken tot aardigheid bewaard; ook linnaeus zag een gebogchelden baars te Fahlun in Zweden, en cuvier heeft er een geplaatst in het museum van den Jardin du Roi, die hem uit Lincolnshire gezonden was geworden. Eene andere verscheidenheid zijn de baarzen met doorschijnende kieuwschilden, door welke men de kieuwen ziet heen schemeren en zelfs den bloedsomloop door de kieuwvliezen kan waarnemen. Zulken vindt men in Brandenburg, en de visschers aldaar willen dat deze baarzen de geleiders van eenen troep zijn, die voorop zwemmen en daardoor meer met rotsen en steenen in aanraking komen zouden, waardoor de kieuwschilden zouden worden dungeschuurd. Aangezien echter de baars niet in troepen zwemt en dus geen geleider behoeft, zal die doorschijnendheid der kieuwdeksels wel eene andere oorzaak hebben.

De baars behoort tot die visschen, welke zeer goed gewapend zijn tegen de aanvallen hunner vijanden; de meeste visschen laten hem ongemoeid, en zelfs de snoek, die gretig is naar jonge baarzen en duizenden in een jaar verslindt, is er bang voor, zoodra de baars drie à vier duim lang geworden is. Echter valt hij veelvuldig in de magt van vijanden: reigers, ooijevaars, eenden, duikereenden en meeuwen maken vlijtig jagt op hem; in zijn eigen ligchaam heeft