Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/615

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
189
OVER DEN BAARS

door de eene of andere omstandigheid, b.v. door den visch aan den hengel naar boven te sleuren, dan heeft de lucht in de zwemblaas geen tijd om langzamerhand in evenwigt te komen met die daar buiten, zij zet de blaas niet alleen tot bersten toe uit, maar drijft zelfs de voor de blaas liggende deelen naar buiten. Men wil dat dit ongeluk den visch zeer gemakkelijk in die omstandigheden overkomt, zoodat zelfs eene zwakke aanraking met het touwwerk van een net, of eene andere geringe oorzaak, voldoende is, om dit gevolg te hebben. Het spreekt van zelve dat wij hier in Nederland dit verschijnsel niet kunnen waarnemen, omdat hier het water zoo diep niet is en dus de lucht in de zwemblaas niet aan eene zoo groote drukking wordt onderworpen.

Het vleesch van den baars is wit, vast van vezel, ligt verteerbaar en hoogst aangenaam van smaak. Men kan weken achtereen alle dagen baars eten zonder dat hij tegenstaat, zoo als dit met andere visschen, welke echter ook zeer geacht zijn, niet zelden het geval is, b.v. met den aal. Ook zijn alle volken die den baars in hun land bezitten er verzot op. Hij wordt meestal versch gegeten, omdat men hoogst zelden een zoo groot getal te gelijk vangt, dat het der moeite waard is hem te zouten of te droogen. Alle volken eten de kleinen gebraden en de grooteren gekookt; de Perzen eten den baars gestoofd, de Franschen au court bouillon, de Nederlanders met verschillende sausen. In Friesland, waar de baars vooral in het Sneekermeer, de Boorn enz. vrij overvloedig is, gaan vele liefhebbers van baars naar een logement op den weg van Leeuwarden naar 's Heerenveen, de Oude Schouw genaamd, enkel en alleen om baars met pieterselie te eten. De Laplanders ontdoen den baars niet alleen van zijne schubben (zoogenaamd schrabben) maar zelfs van de huid. Deze nu leggen zij in water te rotten, opdat de schubben loslaten zullen, verwijderen die dan en koken vervolgens de huiden tot eene uitmuntende vischlijm: iets dat men misschien wel met de huid van vele andere visschen kon navolgen.

Men vangt den baars met netten van allerlei soort, zegen, fuiken, enz. Men zegt, dat hij zich somtijds onbewegelijk houdt, als het net wordt opgehaald, alsof hij den visscher in den waan wilde