Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 50 —

Met de schie geschoeid, glijdt de jager met gemak over de diepe sneeuwvelden; het klimmen tegen eene hoogte gaat langzaam, maar met verbazende snelheid beweegt hij zich langs een hellend vlak, waarbij de met ijzer beslagen stok als stuur dient.—Het is bekend, dat in het Noorweegsch leger een bataillon scherpschutters met skidor voorzien en onder den naam van skielöbere tot de voorposten-dienst en tot het doen van strooptogten bestemd is. Van hunne snelheid heeft de geschiedenis het volgende opgeteekend. Toen Karel XII bij de belegering van Frederikshall door den geheimzinnigen kogel viel en boodschappers naar alle zijden van het rijk afgezonden werden, boden zich eenige skielöbere aan, die zich bij het leger bevonden, op hunne skidor naar Drontheim te loopen, een afstand van ruim 130 uren gaans. Zij bereikten die plaats 12 uur vóór een bode die met paarden en slede in den grootst mogelijken spoed gemaakt had.

De beer, om tot ons onderwerp terug te keeren, ligt nu diep onder de sneeuw ter ruste in zijn winterhol; digt ineen gerold, met zijn neus onder den staart, verslaapt hij den langen wintertijd, zonder het gevaar te vermoeden dat hem dreigt. De noordsche winter houdt woedend huis boven zijn hoofd, orkanen loeijen, sneeuwstormen jagen tusschen het hooge geboomte en ontwortelen de oude stammen; het is alsof al de Goden der Edda in die lange nachten ter jagt getogen zijn op het everzwijn Sährimmer. Woedend van honger trekken gansche troepen wolven door het bosch, vallende sterren schieten door de lucht en het noorderlicht speelt fantastisch in het loof der denneboomen.

In Februarij of Maart begint de koude af te nemen, en op den middag krijgt de zon reeds kracht, om de bovenste sneeuwlaag eenigzins te ontdooijen. Nu is voor de beerenschutters het oogenblik gekomen, den warmen haard te verlaten. De voet van schieën voorzien, handen en gelaat in bont gewikkeld, het ligchaam in een' warmen pels gestoken, begint hij den togt, terwijl het geweer in een diklederen foudraal over den schouder hangt. De plaats, waar de beer het vorige jaar geringd is, en waar hij nog altijd te slapen ligt, kenbaar aan de achtergelatene merken, wordt opgezocht, en langzaam, voet voor voet, onderzoekt de jager de boschstreek, waar