Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/63

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 51 —

naar de voor zijn oog onmiskenbare teekens, de beer ergens te slapen ligt. De jagers, die nimmer alleen zijn, sporen elk voor zich, tusschen de digt ineen gegroeide stammen, somwijlen door een klein hondje van Siberisch ras geholpen. Kan de beer slapend geschoten worden, dan valt het schot, maar gewoonlijk wordt hij door het geraas der gebroken takken en rollende steenen wakker gemaakt, of door het blaffen van het hondje, dat hem gespoord heeft, den jager vooruitloopt en nu moedig aanslaat. Uitgeput door gebrek aan voedsel, dommelig en half versuft komt hij met waggelende schreden te voorschijn. Maar weinige oogenblikken zijn voldoende om hem tot verhaal te brengen en het gevaar te doen beseffen; met onstuimigheid valt hij onmiddelijk den onwelkomen wekker aan, indien geen bedaard aangebragte kogel hem den kop verbrijzelt.

De kansen der beerenjagt, in den winter althans, zijn des te onzekerder, daar de ongemakkelijke kleeding de beweegbaarheid belet en den vluggen aanslag van het geweer belemmert; voeg daarbij het moeijelijke om de buks te bewaren voor den invloed der vochtigheid in de middaguren der voorjaarsdagen, en vooral der koude die zoo fel kan zijn, dat de loop bij het vuren springt, de haan breekt of de lading niet ontbrandt. Uit dien hoofde wordt op koude dagen eerst bij het gebruik het wapen uit de bekleeding genomen; op het gevaarlijke oogenblik bewijst zich de buks niet altijd als getrouwe vriend, en het nabranden van zijn wapen was oorzaak geweest, dat james lloyd zoo jammerlijk door den beer gehavend was, toen wij hem in Gothenburg bezochten. Zijne tewoordigheid van geest alleen redde hem het leven.

Het is namelijk eene eigenschap van den beer, wanneer hij niet door honger geplaagd wordt, eenen afkeer te hebben van doode ligchamen; zelfs wanneer hij gesard is en woedend, wordt hij kalm en houdt aanstonds met scheuren op, zoodra hij bemerkt dat zijne tegenpartij levenloos is. Dit was ook aan lloyd bekend. In het voorjaar van den zomer, toen wij in Zweden kwamen, had hij in den omtrek van Carlstad eenen geringden beer van de spoorzoekers gekocht, en begaf zich met zijnen getrouwen Fin, die hem