Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/631

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
205
OVER HET ONWEDER.

Alleen wil ik hier bijvoegen, dat de grootste tijdsruimte tusschen het licht en het geluid door mij waargenomen, niet boven 40 seconden heeft bedragen, hetgeen een afstand van ruim 13.000 ellen zoude aanwijzen. De natuuronderzoeker de l'isle heeft echter grootere tusschenruimten waargenomen. De slag zelve duurt zelden langer dan eene halve minuut, en kan, 't geen reeds voor eeuwen is opgemerkt, slechts op betrekkelijk kleine afstanden gehoord worden. Nimmer heb ik te Warmond, een dorp op ruim 4 uur afstands van 's Gravenhage gelegen, een onweder gehoord op laatstgemelde plaats rollende, terwijl de slag van een kanon aldaar ontstoken, volkomen duidelijk konde worden vernomen, hetgeen gewis aan de betere geleiding der aarde boven de lucht moet worden toegeschreven.

Door de algemeen bekende handelwijze, om elke seconde tellens tusschen het licht en het geluid gelijk te stellen met een weg van ongeveer 1000 voeten of 333 ellen, kan men vrij naauwkeurig tot den afstand tusschen de bui en de plaats besluiten, maar de hoogte der bui boven de aarde kan men op deze wijze niet leeren kennen. Op grond van eenige waarnemingen meen ik echter te mogen aannemen, dat de donderbuijen hier te lande dikwijls tot beneden 600—700 ellen nederdalen. Van de grootste hoogten is mij niets bekend.

Arago heeft in zijne bekende Notice enz, vele waarnemingen dienaangaande verzameld, waaruit blijkt dat de onweders in de Alpen tot eene hoogte van 4.500 el, en in de Pyreneën tot 3.500 el boven het vlak der zee kunnen oprijzen. In de vlakke landen schijnen zij meerendeels betrekkelijk eene grootere hoogte te bereiken, want de afstand tusschen de buijen en den grond is daarbij grooter dan op de bergen. Dikwijls dalen de buijen in de berglanden zeer laag, zoodat de reizigers daarmede omringd worden en zich te midden daarvan bevinden.

Behalve 't geen ik reeds van peltier daaromtrent heb gezegd, voeg ik hierbij dat peltier en howard, tijdens zij met opmetingen in de Pyreneën in den jare 1832 bezig waren, dikwijls eenen donderslag naast zich waarnamen. Dit geluid was dof, overeenkomende met dat van een ontploffenden hoop van los buskruid.

Dit berigt strookt geheel met eene mededeeling, die ik aan mijn geachten vriend den Hoogleeraar schroeder v.d. kolk verschuldigd