Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/647

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
221
ELEKTRISCHE UURWERKEN.

van weare enz., lijden aan dezelfde bovengenoemde gebreken.

Alleen één ander elektrisch uurwerk, ook van een Engelschman, shepherd, dat minder bekend schijnt te zijn, bezit het voornaamste der bovenstaande gebreken niet, of althans in bijna onmerkbare mate. De inrigting daarvan zal voor hem, die de bovenstaande wel begrepen heeft, gemakkelijk ook zonder afbeelding duidelijk zijn te maken. Een gewone secondeslinger, opgehangen als boven vermeld, draagt aan zijn boveneind een metalen veertje, in geleidende verbinding met het metaalreepje, waaraan de slinger hangt en dus ook met het metalen plaatje, waaraan dit reepje is bevestigd. Dit veertje komt, als de slinger door zijnen vertikalen stand heen naar de linkerzijde gaat, in aanraking met een tweede metaalplaatje en verlaat dit weer, als de slinger bij zijnen teruggang tot denzelfden stand is genaderd. De eene geleiddraad van eene galvanische batterij is verbonden met het ophangplaatje; aan het tweede zoo evengenoemde plaatje is de eene geleiddraad van eenen elektromagneet verbonden. Een elektromagneet is, gelijk de lezer zich wel zal kunnen herinneren, een, hier hoefvormig gebogen, ijzeren staaf, die met koperdraad is omwonden en die tot een magneet wordt, zoodra een elektrische stroom door dit koperdraad gaat, en die magneetkracht even spoedig weder verliest, zoodra die stroom verbroken wordt. De andere geleiddraad van dien electromagneet is met den tweeden geleider van de batterij in verbinding. Zoodra dus het veertje van den slinger aan het plaatje raakt, wordt de elektromagneet, die ter linkerzijde van den slinger geplaatst is, magnetisch, en trekt een ijzeren hamertje aan, dat voor zijne polen geplaatst is. Zoodra de stroom verbroken wordt, laat de elektromagneet dit hamertje weder los, dit slaat dan tegen den slinger aan, en geeft hem juist zooveel beweegkracht terug, als hij bij zijnen heen- en wedergang door den wederstand der lucht, enz. heeft verloren. Of nu de stroom wat sterker of wat zwakker is, het hamertje valt altijd op genoegzaam hetzelfde oogenblik en van dezelfde hoogte tegen den slinger aan, en de beweging van dezen is dus binnen zekere grenzen, die men nooit behoeft te overschrijden, van de sterkte des strooms onafhankelijk.

Was zulk een slinger nu alleen bestemd en geschikt om, op de