Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 54 —

in de nabijheid eener hofstede zal de jager steeds verzekerd zijn een gastvrij onthaal te vinden. Volgaarne zal de odalbonderne (adelboer), hoe trotsch hij ook zijn moge, den eikenhouten hoogzetel (and-vegi)[1] die bij de steenen kagchel staat, aan hem afstaan; het bestgebakken knackebröd wordt hem voorgezet, met room en gedroogd schapenvleesch, des zomers afgewisseld door raauwe zalm (graft lax) en de geurige aardbezie uit het bosch. In één woord, zijne gastvrijheid kent geene grenzen, zoo lang de vreemdeling zijne dochter niet het hof maakt.

De dorpen in het noorden hebben overigens geene herbergen. De predikant ten platten lande is gehouden den reiziger nachtverblijf te verleenen, die zelf in zijn onderhoud moet voorzien. Daar vele dorpen vereenigd slechts één leeraar bezitten, is de zwerver echter dikwerf aan de herbergzaamheid van den boer overgelaten, die in Zweden veel trouwhartiger en onbaatzuchtiger is dan in Noorwegen. Vooral in de provincie Wermtland zal hij eenen gastvrijen volkstam vinden, die van Finschen oorsprong is en van de volkplanters afstamt, welke zich voor ruim honderd vijftig jaren uit Finland hier neder zetteden, op uitnoodiging van Karel IX, die, gedeeltelijk met hen, Carlstad stichtte, en hun vele voorregten schonk. Zij zijn duidelijk kenbaar aan kleeding, taal, en krachtigen ligchaamsbouw, en onderscheiden zich door avontuurlijken geest en matigheid van den Zweedschen boer (bonde).[2]—Het zijn allen jagers en hunne liefde voor dit bedrijf is zoo algemeen erkend, dat zij onmisbaar zijn bij elke ernstige jagtonderneming. De vreemdeling laat zich altijd door een paar van hen op zijne togten vergezellen, en gewoonlijk spelen zij eene hoofdrol bij de geregelde drijfjagten (skall), die somwijlen des zomers gehouden worden, wanneer een oude beer te vele verwoestingen aanrigt.

  1. Van and, tegen en vegr., wand. Deze zetel, die dikwerf in de Sagaen der Edda vermeld wordt, is nog in gebruik bij vele adellijke boerenfamiliën (åbo), en dient niet zelden in Noorwegen tot geslachts-register. Met runenschrift wordt dit alsdan in rug en leuning gesneden. De titel åbo, vooral in de provincie Halland gebruikelijk, is waarschijnlijk het grondwoord geweest van: Frisiabones.
  2. Het oude woord bonde is naauw verwant met ons: bunder.