Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/672

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
246
OVER PARELEN

van Indie ingevoerd. Het is opgeteekend, dat er omstreeks dien tijd parelen in 't bezit des Keizers waren, welker glans haar op een derde van een mijl zigtbaar deed zijn; en eene—een volkomen Koh-i-noor, groot als een vuist—was zoo schitterend, dat men haar in het duister op den afstand van drie mijlen zien kon. Zij was in Yang schoe in de provincie Kiang soe gevonden.

Er is melding gemaakt van een' joodschen tempel, die omstreeks 140 jaar voor onze tijdrekening door brand vernield werd, en in welken parelen met zulk eene kwistigheid waren aangebragt, dat men nog vele jaren later deze kleinooden in de puinhoopen aantrof.

Parelen van verschillende grootte werden dikwerf van Amoy naar het hof gebragt, werwaarts zij van Ceylon waren gezonden. Eene van deze, als eene schatting opgebragt, bezat zulk eenen ongewonen luister, dat zij eene kamer verlichtte; maar haar glans verdween geheel na verloop van drie jaren; een merkwaardig voorbeeld van de wel gestaafde verandering in de stofdeeltjes. Soortgelijke voorbeelden van parelen, die ontbinding ondergaan, kunnen worden bijgebragt, vooral waar het licht is afgesloten en de parelen aan vocht zijn blootgesteld.

Het is waarschijnlijk aan deze vergankelijkheid toe te schrijven, dat geene van die Oostersche kleinooden door layard of botta in de opdelving der paleizen van Assyrie gevonden zijn.

Mingti, een monarch van de eerste helft der tiende eeuw, befaamd door zijne verkwisting, had zulk eene menigte parelen, die zijn' troonhemel, en de tuigen zijner paarden, zijne rijtuigen, zijne staatsiekleederen en die van zijne hovelingen versierden, dat de weg dikwerf bezaaid was met parelen, welke bij den prachtigen optogt waren afgevallen.

Eene zonderlinge anecdote is opgeteekend van een gezantschap, dat onder de regering van jin tsoeng in het jaar 1023 onzer jaartelling eene schatting van Tschoeliën (waarschijnlijk is dit de naam van een Maleischen staat) kwam aanbieden. Door het gezantschap werd de vergunning gevraagd, om in het verlangde gehoor bij den Keizer eene landgewoonte te mogen opvolgen en het paleis te bestrooijen. Toen dit was toegestaan, knielde een uit de gezanten op den grond der zaal neder, en, eene schaal omhoog houdende, welke den vorm van een lotus had, strooide hij haren inhoud voor den Keizer