Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/685

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
259
DE DOOD, PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD.

tot een ongeloofelijk hoogen ouderdom, b.v. 1000 jaren en meer, hadden weten te verlengen. Ik laat deze en dergelijke vertellingen op hare plaats en vraag alleen het volgende. Indien men eenmaal een dieper inzigt kreeg in den grond, waarop de natuurnoodzakelijkheid van te moeten sterven berust, zou dan die verkregene kennis den mensch ook kunnen in staat stellen de gevolgen dier noodzakelijkheid te kunnen verschuiven? Ik antwoord daarop, dat dat dieper inzigt ons ongetwijfeld te dezen aanzien alleen dit leeren zou, dat die noodwendigheid van het sterven werkelijk eene noodwendigheid is, en daarom onvermijdbaar,—met andere woorden, dat het ons op natuurkundige gronden zou bewijzen, wat wij nu reeds op grond der ervaring weten: dat het sterven een natuurwet is. Geene wetenschap zal ooit in staat zijn het leven des menschen langer te rekken, dan de natuur bepaald heeft; die wetenschap zal al wat zij vermag hebben gedaan, zoo zij de middelen aan de hand mogt geven om het natuurlijke einde des levens te bereiken.

 

 

Tot dus ver sprak ik uitsluitend over den natuurlijken dood; maar tot voltooijing van het beeld dat ik schetsen wilde, moeten wij thans nog eenen blik werpen op het toevallige, tegennatuurlijke uiteinde des levens.

De toevallige dood is nu eens het gevolg van eene plotseling teweeggebragte aanmerkelijke stoornis in het organisme, b.v. van eene zware verwonding, eene hevige bloedstorting, en wat dies meer zij,—of hij wordt meer trapsgewijs en van lieverlede voorbereid en veroorzaakt door ziekten.

Ik ben niet van voornemen mijne lezers te vermoeijen met eene lange lijst van ongelukkige toevallen en ziekten, en met eene uiteenzetting van de verschillende wijzen, waarop elke daarvan het organisme en zijne verrigtingen zoodanig aantast, dat eindelijk het leven eene onmogelijkheid wordt. Het is alleen de einduitkomst van al die storingen, die wij hier moeten overwegen. Welk gedeelte nu en welke verrigting van het organisme ook het eerst en oorspronkelijk worden aangetast, welke de aard zij der ziekelijke veranderingen,

17*