Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/698

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
272
DE DOOD, PHYSIOLOGISCH BESCHOUWD.

wetenschap om licht te verspreiden over het duistere gebied der zielsverrigtingen; juist door die verontschuldiging geven zij zelve ingewikkeld te kennen, dat zij, men vergunne mij die uitdrukking, de huid van den beer verkoopen voor hij gevangen is.

Maar kan de physiologie ook gronden aanvoeren vóór het aannemen eener zelfstandige ziel? Ook hier moet die wetenschap hare onmagt erkennen en zich, mijns inziens, onbevoegd verklaren om daarover een oordeel uit te spreken. Vraagt men naar bloote aanduidingen, naar feiten, die men opvatten kan als wijzende op eene zelfstandigheid der ziel, aan deze ontbreekt het niet. Maar bewijzen—dit doen die aanduidingen en feiten evenmin als de aanduidingen en feiten, waarvan zich de materialist bedient. De feiten, die de physiologie aan de hand geeft, hebben dus in dit opzigt slechts eene zeer betrekkelijke waarde, welke geheel en al bepaald wordt door onze van elders verkregene overtuiging, welke die ook moge zijn.

Maar van waar zullen wij, zoo de physiologie ze ons niet geven kan, de gronden erlangen, die ons zullen kunnen overtuigen van de zelfstandigheid, en weder op grond van deze, van de onsterfelijkheid der menschelijke ziel? Ik zou kunnen wijzen op de Openbaring, als een' vasten grond van zekerheid; doch met het oog op het geheele stelsel der bestrijders van die zelfstandigheid en onsterfelijkheid, waarin voor God, en dus ook voor eene goddelijke openbaring geene plaats is, zou het wijzen op zulk eene openbaring hier eene logische fout zijn, en op het redeneren in een cirkel uitloopen. Ik wijs daarom thans liever vooreerst op den aard van het denken zelf, waar de materialisten, gelijk schultz-bodmer hun verwijt, altijd gewoon zijn los over heen te loopen, voor 't welk trouwens niets analoogs in de stoffelijke verrigtingen des ligchaams te vinden is; verder op de eenheid van het bewustzijn, die, gelijk lotze aantoont, onmogelijk kan worden begrepen uit de organisatie en functie der hersenen, hoe men die organisatie en functie ook opvatten moge; eindelijk op de noodzakelijkheid van het geloof aan eene onsterfelijke, en dus zelfstandige ziel als voorwaarde voor het geloof aan zedelijk goed en kwaad, aan deugd