Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/707

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
281
DE KARPER.

grond nu wordt in drie vijvers uitgegraven en wel zoo, dat de eerste twee voet, de tweede drie voet, en de derde vier voet diepte hebben. Vervolgens graaft men in de doorsnede een paar voeten dieper om den algemeenen vorm eenigzins afglooijend te maken, en daardoor het water naar willekeur te kunnen verminderen of veranderen. Deze drie vijvers staan met elkander in verband door een kanaaltje, dat met sluisdeuren voor elken vijver voorzien is en hetwelk, zoo het zijn kan, zoowel bij zijn begin als bij zijn einde in een stroomend water moet uitloopen. Op eenige voeten afstands van elken vijveroever wordt een kringvormige sloot gegraven, die zoo afhellend gemaakt moet worden, dat het van de omgelegene hoogere streken afloopende sneeuw- en regenwater gemakkelijk kan wegvloeijen en niet in de vijvers geraken kan, vooreerst omdat, gelijk wij boven gezien hebben, te veel sneeuwwater op eens de karpers ziek maakt, en ten tweede omdat de vijvers bij stortregens zouden kunnen overloopen en de karpers met dat hooge water uit de vijvers zouden geraken en verloren zijn. De eerste vijver noemt men in Duitschland Streichteich of kuitvijver, de tweede Streckteich, groeivijver, de derde Fetteich, mestvijver. De kuitvijver moet aan alle zijden voor de zonnestralen toegankelijk zijn; daarom kappe men alle boomen uit den naasten omtrek weg en vooral den olm, welks bladeren, als zij er in verrotten, het water voor de jonge karpers bederven. Aan de kanten en op den bodem van den kuitvijver, tot bijna aan de midden doorloopende groeve, legt men stukken aarde met wortels van riet, biezen en andere oeverplanten, opdat die uitspruiten en een met riet begroeiden plas vormen mogen. Ook is de zonneschijn gunstig op de andere vijvers, hoezeer daar niet zoo onvoorwaardelijk noodzakelijk als op den kuitvijver. In April worden de moederkarpers in dezen vijver gebragt. Men verkiest hiertoe karpers die zes jaar oud zijn, een donkerblaauwen rug en een goed met kuit gevulden buik hebben, die veerkrachtig aanvoelt als men er met den vinger op drukt. Met éénen moederkarper brengt men drie mannetjes en voor een morgen waters twaalf moederkarpers in den kuitvijver. Als het weder koud is wacht men zelfs somtijds tot Junij, en kunnen de moederkarpers, tot zij twaalf jaar oud zijn, telkens weder tot voortteling dienen. Als de kuit