Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/706

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
280
DE KARPER.

gebrek aan lucht in het water; het beste middel is een weinig water uit de vijvers te laten vloeijen om eenige ruimte tusschen het ijs en het water voor toevloeijing van eene hoeveelheid lucht te maken. Aan wormziekte zijn zij niet erg onderworpen; men vindt bij den karper slechts de beide, bij al de cyprinidae gevonden wordende ingewandswormen, namelijk de Ligula simplicissima R. en de Caryophyllus mutabilis R.

Wij hebben in deze vlugtige beschouwing reeds dikwijls het woord vijver genoemd, en, bij de voor eenige jaren als eene nieuwe uitvinding voorgestelde kunstmatige vischvoortteling, met een fraai woord piscicultuur geheeten,—die, dit zij in het voorbijgaan opgemerkt, reeds van eeuwen her bekend en beoefend is,—kwam het ons niet ongepast voor eenige bijzonderheden, betrekkelijk den teelt van karpers in vijvers, mede te deelen, vooral ook omdat ons waterig land als door de natuur voor eene dergelijke aankweeking bijzonder geschikt is en het uit een oeconomisch oogpunt wel der moeite waard zou zijn te onderzoeken, of vele uitgestrektheden gronds, die tegenwoordig met groote kosten in cultuur gebragt en door kunstmatige mestspeciën gedwongen worden om eene schrale rogge- of spichtige haverplant voort te brengen, niet met veel geringer kosten en op eene veel meer met de natuur van den grond overeenkomende wijze tot karpervijvers konden worden uitgediept en zoodoende ontzettende hoeveelheden dierlijk voedsel opleveren, in eenen tijd waarin dit zoo algemeen te weinig genuttigd wordt. Doch ter zake. In Pruissen, Pommeren, Saksen enz. vindt men eene menigte karpervijvers, die door elkander, niettegenstaande er het slechtste land voor gebezigd wordt, jaarlijks meer winst opleveren per morgen dan de uitmuntendste bouwgrond per morgen aan tarwe. Het geheele geheim om die groote winsten te behalen schuilt in de doelmatige inrigting dier vijvers, gebouwd op eene naauwkeurige kennis van de natuur, levenswijze enz. van den karper, en bovendien worden die winsten jaarlijks grooter, omdat de tamme karpers, dat is de in die vijvers geborene, beter groeijen en spoediger vet worden dan de wilde, dat is die in de rivieren en meren zich ophouden en in vijvers, reeds volwassen zijnde, worden overgebragt. Men neemt bij voorkeur eene zekere uitgestrektheid laag gelegen grond, niet ver van een stroomend water verwijderd. Die