Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/710

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
284
DE KARPER.

ganzen en eenden worden er echter vet door. De galblaas van den karper is groot en met eene helder groene gal gevuld, die in vele landen tot schilderverw gebezigd wordt.

Dat de karpers zeer taai van leven zijn blijkt niet alleen uit den langen tijd, dien zij buiten water kunnen doorbrengen, en uit de vele genezenen van zware verwondingen, die men aantreft, maar ook uit de uitvinding van den Engelschman tull, bestaande in de castratie of ontmanning, om daardoor de vetwording te bevorderen; van tweehonderd karpers aan die bewerking onderworpen bezweken er slechts vier. Doch die taaiheid van leven blijkt nog sterker uit de hooge warmtegraden, die de karper verdragen kan zonder te sterven. Cuvier verwarmde het water waarin eenige karpers zwommen tot 35° C, waardoor de dieren wel een weinig ongesteld schenen, doch bleven voortzwemmen, en vervolgens tot 40°; toen de warmte vermeerderde vielen zij op zijde en stonden de kieuwen wijd open, terwijl de kieuwvliezen vol bloed waren; langzamerhand tot 45° klimmende kwamen de visschen als in den toestand dien men gewoonlijk noemt zinvang of catalepsie, de vinnen werden sterk uitgespannen en het scheen alsof de dieren dood waren. Nu nam hij hen uit het heete water en deed hen in ijskoud of legde hen op eene koude marmerplaat. Weldra, dat is na verloop van 20 tot 30 seconden, begonnen de vinnen eenigzins te bewegen; de kieuwen werden minder met bloed opgespoten en na verloop van ééne minuut waren de dieren wederom zoo frisch of zij nooit aan eene zoo moorddadige proef waren onderworpen geweest. Gedurende al den tijd dien zij in het heete water vertoefden, zag men geene luchtbellen ontsnappen, noch uit den bek, noch uit den anus, en toch bleven zij lang genoeg in het water dat de temperatuur der inwendige deelen gelijk aan die van het water kon geworden zijn; en daar de lucht, in de zwemblaas vervat, dientengevolge sterk uitgezet moet geworden zijn, zoo is dit wel een goed bewijs voor de sterkte en vastheid harer wanden. Tevens zag men dat de slijmafscheiding der huidklieren in die warme atmospheer grootelijks toenam; de slijm kwam niet alleen uit de gewone bekende kliertjes op den kop, rondom de neusgaten en langs de zijdelingsche lijn, maar zelfs uit alle gedeelten