Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/716

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
290
DE BORENDE SCHELPDIEREN.

Ook de handel en alle andere takken van volksbedrijf bloeiden. Zelfs waren eindelijk de pogingen gelukt om de Oostendesche maatschappij ten val te brengen. Het besluit, waarbij aan deze maatschappij door den Keizer de vaart op Oost-Indië verboden werd, was de prijs voor onze deelneming aan het Weener verdrag, en zoo had de Hollandsche Oost-Indische maatschappij deze gehate mededingster voortaan niet meer te vreezen en kon zij voortgaan om nog een tijdlang schatten op schatten te stapelen, die hare bewindhebbers en actiehouders in staat stelden eene Oostersche weelde ten toon te spreiden in de paleizen, die langs de heeren- en keizersgrachten te Amsterdam verrezen.

Rust en vrede naar buiten, welvaart, ja overvloed van binnen,—welk was dan het vreesselijk onheil, dat de gemoederen met schrik en angst vervulde, dat de geloovige gemeente naar de bedehuizen dreef, om van Hoogerhand hulp te smeeken, uitredding, waar menschelijke kracht scheen te kort te schieten?

Dat vreesselijk onheil, hetwelk in bange verwachting werd te gemoet gezien, was geen ander dan het bezwijken van alle onze zeedijken voor het geweld der golven, en, als noodzakelijk gevolg van het verlies dezer borstweringen, de onherstelbare overstrooming onzer rijkste provinciën, Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en Friesland. Vele tienduizende bunders van onzen besten grond, te midden waarvan tallooze welvarende dorpen en aanzienlijke steden gelegen waren, werden met een wis verderf bedreigd en schenen de prooi te zullen worden der zee, waartegen eeuwen lange kunstvlijt en inspanning ze tot hiertoe hadden weten te verdedigen.

Een schijnbaar nietig schepsel, een diertje van weinige duimen lengte en weinig dikker dan een stevige penneschacht, was de oorzaak van die maar al te regtmatige vrees en angst. Het was de zoogenaamde paalworm, (Teredo) die de palen doorboorde, waarmede onze dijken toen algemeen omgeven waren. Het eerst ontdekte men zulks in den herfst van 1730 aan den Westkappelschen dijk op het eiland Walcheren, een jaar later aan den West-Frieschen dijk bij Medemblik, alsmede aan den Helder, op Texel en langs de kust van Friesland. Overal werden de palen bij den grond afgebroken en