Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/72

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 60 —

gelijkmaker van de oppervlakte onzer planeet. En waren geene andere krachten werkzaam, waardoor sommige punten dier oppervlakte telkens weder omhoog gedreven worden, dan zouden eindelijk alle zich boven de zee verheffende gedeelten, vastelanden en eilanden, zelfs de hoogste gebergten, eindelijk weder onder de zee bedolven worden.

Het spreekt echter van zelf, dat niet alle rotsen en ook niet alle bestanddeelen van eene en dezelfde rots even spoedig voor de inwerking van het water bezwijken. Kalksteen, zandsteen, enz. bieden daaraan veel minder weêrstand dan b.v. graniet, en ook in deze laatste zal de veldspaath en de glimmer reeds tot een zeer fijn poeder vergruisd zijn, wanneer de gelijktijdig daarin bevatte kwarts nog merkelijk grootere brokstukken daarstelt.

Er is eene meening bij het volk in omloop, dat de groote steenen, die in onzen zandbodem zoo menigvuldig worden aangetroffen, daar op de plaats zelve gegroeid zijn. Naauwkeurig onderzoek heeft daarentegen bewezen, dat zij van elders zijn aangevoerd, de kleinere ten deele door waterstroomen, de grootere door ijsvelden. Op den bodem der toenmalige zee nedergelegd, heeft het water daar hunne scherpe kanten afgerond, even als nu nog plaats heeft aan de steenen, die onze zeeweringen tegen de branding beschutten. In stede van gegroeid te zijn, is derhalve de omvang dier steenblokken verminderd, maar het zoo even genoemde volksgeloof blijft desniettegenstaande overal bestaan, waar zij in den bodem gevonden worden. Toen ik voor eenige jaren Urk bezocht, trof ik het ook aldaar aan, onder de het eiland bewonende visschers. Een hunner bood aan mij het bewijs te leveren, dat een jonge steen door uitgroeijing aan eenen ouden ontstaat. Hij bragt mij bij een grooten granietklomp, die van het rif, dat het eiland omgeeft, was afgehaald, en toonde mij daaraan een uitwas, gelijk hij meende, van een paar vuisten grootte. Bij onderzoek bleek mij, dat dit zoogenaamde jong bijna enkel uit kwarts bestond. Dit was gespaard gebleven, toen de omringende weekere bestanddeelen des steens waren weggespoeld.

Wat nu hier op kleinere schaal had plaats gegrepen, is elders