uiterste zuiden van Andalusie, doch daar zelden, gekweekt; maar hare vruchten worden in menigte door de Mooren uit Tanger naar Gibraltar gevoerd, van waar zij in den handel komen. (Deze komen ook wel in Nederland en zijn vroeger te gebruiken dan de gewone).
3. De bittere Oranje (Citrus vulgaris risso), die meer tot sieraad in de tuinen dan wel voor de behoefte van den handel wordt aangeplant. Hij heeft het uitzigt van den China's-appelboom, maar wordt niet zoo groot. Hij is ook minder fraai, heeft kleinere vruchten en staat in veel minder aanzien. (Het is deze soort vooral, die de bittere oranjeschillen geeft, welke in de geneeskunst in gebruik zijn).
De uitvoer van verschillende soorten van Oranje-appelen, onder welke echter de China's-appelen verreweg de voornaamste plaats bekleeden, bedroeg in 1850 uit de verschillende havens van Spanje 54,737,590 stuks.
4. De Cedronat-boom (Citrus medica risso) komt alleen hier en daar verspreid in de tuinen voor. Hij heeft het uitzigt van den China's-appelboom, maar blijft kleiner en is veel minder vruchtbaar. Zijne vruchten zijn kogelrond, zoo groot als een kinderhoofd en niet te gebruiken; doch men bezigt zijne vrij dikke schillen tot confituren en tot bereiding van het cedronaat.
Men zoude hier nog kunnen bijvoegen de pompelmoes (Citrus decumana L.) met groot blad met korte ongevleugelde bladsteel, en bleek gele dikke huid, maar met overvloedig sap, welke in Nederland wel eens uit de West-Indien aangebragt wordt en welke ook op Java voorkomt.