Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/785

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
359
REIZENDEN NATUURONDERZOEKER.

bekwam, en bereikte zoo, noordwestelijk voorttrekkend, den 2 December 1843 de oevers van den Limpopo, dezelfde rivier, die hoogerop den naam van Krokodillen-rivier draagt. Na eenige dagen hier vertoefd te hebben, deserteerden zijne twee gidsen. Om deze voor hem onontbeerlijke lieden terug te vinden of andere te bekomen, begaf zich wahlberg naar eene kraal van Basuto's, waar hij van het opperhoofd eenen gids verlangde. Deze weigerde zulks. Wahlberg verklaarde nu, dat indien het opperhoofd geenen gids gaf, hij hem dwingen zoude zelf mede te gaan. Reeds verhieven zich de assagaaijen der Basuto's tot eenen doodelijken stoot, toen onze reiziger den twist beslechtte door met eene behoorlijk aangebragte oorvijg het opperhoofd op den bodem te werpen. Dit tijdig moedsbetoon deed plotseling aller handen verlammen, en het opperhoofd ging gedwee vooruit, maar werd weldra door een zijner lieden afgelost. Wahlbergs voorraad bestond op dat oogenblik slechts uit eenige stukken rhinocerosvleesch, hetgeen zeer dorstig maakt, en daar zijne eigene voeten vol blaren waren, zond hij herhaaldelijk zijnen gids uit om water te zoeken, doch deze kwam telkens terug, zonder iets gevonden te hebben. Toen ging wahlberg zelf en vond water in overvloed. Weldra kwamen zij aan eene kleine rivier, welke de gids, die de buks droeg, doorwaadde. Wahlberg riep hem terug om zijne kleederen te halen, doch te vergeefs, en eer hij aan de overzijde gekomen was en zich weer aangekleed had, was zijn gids reeds zoo ver, dat hij dezen niet meer kon inhalen. Toen de schemering begon, verloor hij hem geheel uit het gezigt.

Nu was de onverschrokken reiziger geheel alleen, zonder ander wapen dan een stok en te midden eener landstreek, die van wilde dieren wemelde. Geplaagd van honger en dorst, niet wetende welken weg in te slaan, zette hij zich neder op eenen lagen Acacia-stronk, om daar den dag af te wachten. Verscheidene malen beproefde hij te vergeefs vuur aan te maken door knaldopjes tusschen steenen met kruid en linnen lappen te doen ontbranden. Onophoudelijk werd hij verontrust door hyaena's en chakals; de eerste naderden hem meermalen zoo digt, dat hij genoodzaakt was op te springen om hen weg te jagen. Op twintig schreden afstands was hij getuige