Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/808

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
378
OVER INSEKTEN, DIE METAAL DOORBOREN.

en, gelijk wij zagen, zijn ook metalen, harder dan lood, voor hen geen onoverkombaar beletsel om te voldoen aan de natuurlijke aandrift, welke hen, nu zij hunne gedaanteverwisseling hebben ondergaan, de vrije lucht doet zoeken.

Al de tot nu toe gedane waarnemingen betreffen echter slechts zoodanige insekten, wier ligchaam niet alleen stevig gebouwd en met een hard omkleedsel voorzien is, maar die ook sterke en krachtig werkende kaken bezitten. De kogels daarentegen, door den maarschalk vaillant aan de Akademie aangeboden, zijn doorboord door zeer teedere insekten, met een lang en dun ligchaam,—en in dit opzigt is het feit nieuw en zeer belangrijk.

Het insekt behoort, gelijk gezegd is, tot de orde der Hymenoptera of Vliesvleugelige insekten, waartoe b.v. ook de bij, de wesp en de mier behooren, en wel tot de familie Uropristis (de Urocerata s. Siricidae), deze familie kenmerkt zich door een verlengsel aan den staart, welk verlengsel eene zaag vormt, die als eene boor werken kan. Alle soorten van deze familie ontstaan uit maskers, wier gedaante en maaksel verschillen van die, welke de maskers van de meeste overige vliesvleugeligen bezitten. In den staat van maskers zijn zij namelijk eene soort van rupsen met zes gelede pooten, en soms met nog andere beweegbare aanhangsels aan den buik, zoodat zij zelve zich op weg kunnen begeven om voedsel te zoeken. Daarentegen komen de meeste overige insekten van dezelfde orde voort uit kleine wormpjes zonder pooten, die zich slechts weinig in staat zijn te bewegen, en dus gevoed moeten worden door de voortdurende zorg hunner ouders, of hun voedsel in hunne onmiddelijke nabijheid vinden, ten gevolge der door hunne ouders, bij het leggen der eijeren, genomene voorzorgen. De Uropristen onderscheiden zich, in volkomen toestand, ook nog van de overige vliesvleugeligen, dáárdoor, dat hun buik onmiddelijk aan het borststuk gehecht is, zonder dat tusschen beide deelen zich eene vernaauwing of een dunne steel bevindt.

Het geslacht, waartoe het gevonden diertje moet worden gebragt, is Uroceras geoffr. (Sirex fabr.) De wijfjes, tot dit geslacht behoorende, hebben aan het eind van den buik eene boor, bestemd om het hout van doode boomen te doorgraven, waarin zij hare eijeren leggen.