Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/849

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.


 

Die Blasenbandwürmer und ihre Entwicklung.—Zugleich ein Beitrag zur kenntniss der Cysticercusleber, Von rud. leuckart, Doctor der Medicin und Chirurgie, o. ö. Professor der Zoölogie und vergl. Anatomie an der Universität zu Giessen u.s.w. Mit 3 lithogr. Tafeln. Giessen 1856. 4°.

Het is misschien niet onnoodig de lezers van het Album der Natuur op de onderzoekingen van leuckart met weinige woorden opmerkzaam te maken. Terwijl in de laatste jaren de dierkunde groote uitbreiding verkreeg, zijn het vooral de lagere dierklassen die het meest werden nagespoord. Doch in geene afdeeling van het dierenrijk zijn veelligt de nieuwe onderzoekingen van grooter gevolgen geweest dan in die der wormen, welke parasitisch in andere dieren leven. In het laatste tiental jaren zijn zoo vele punten in helderder licht gesteld, zoo vele wezenlijke ontdekkingen gemaakt, dat de kennis der ingewandswormen eene geheel nieuwe gedaante verkregen heeft. In dit opzigt is misschien de afdeeling der zeenetels of kwallen de eenige, die daarmede eenigermate een gelijk lot heeft gehad, terwijl in de overige klassen van het dierenrijk de laatste onderzoekingen, hoe belangrijk ook, overigens slechts verbeteringen, uitbreiding of beperking van het reeds gekende hebben aangebragt. Als een voorbeeld van hetgeen wij hier in het algemeen van de ingewandswormen opmerkten, moeten wij bovenal de blaaswormen noemen. Nog voor tien jaren rekende men deze dieren tot eene afzonderlijke orde der ingewandswormen te behooren. Wel had men de reeds voor meer dan negentig jaren door pallas opgemerkte gelijkvormigheid tusschen den kop van een bandworm (taenia) en dien van een blaasworm van het varken, die min of meer in vergetelheid scheen te geraken, op nieuw in het licht gesteld; maar dat blaaswormen niets anders waren dan ontwikkelingstoestanden van sommige soorten van bandwormen, waagde men niet te gissen. Het is thans door de onderzoekingen van von siebold en küchenmeister, van stein en van beneden en ook van onzen Schr. tot eene gestaafde ervaring, tot eene ontwijfelbare zaak geworden. Wie van den veranderden toestand, waarin de Dierkunde in dit opzigt verkeert, een helder inzigt wil hebben, vergelijke slechts het geschrift van r.s. leuckart, den oom van onzen Sch. (Versuch einer naturgemasser Eintheilung der Helminthen. Hei-