Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/850

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
34
ALBUM DER NATUUR.

delberg, 1827, 8°.) of dat van tschudi (die Blasenwürmer . Ein monographischer Versuch. Freiburg, 1837, 4°.) met het werk, waarvan wij den titel aan het hoofd dezer aankondiging opgaven. Het is als ware men in eene andere wereld verplaatst, en als lag er eene eeuw tusschen geschriften, die elkander in minder dan dertig of twintig jaren zijn opgevolgd. De blaasworm van de lever der muizen (Cysticercus fasciolaris) wordt in het darmkanaal van de kat tot eene taenia (Taenia crassicollis), en de lintworm van den mensch (Taenia solium) heeft eerst als blaasworm in de spieren van het zwijn geleefd. De met ontwikkelde eijeren voorziene leden van een' bandworm geven, in het darmkanaal van een zwijn overgebragt, weder aanleiding tot het ontstaan van blaaswormen. Blaaswormen komen bij plantetende dieren, knaagdieren en herkaauwende dieren voor; de volkomene vormen, de bandwormen (Taeniae), bij vleeschetende dieren (honden, katten) en bij den omnivoren mensch. De veelkop-blaasworm, die de draaiziekte bij de schapen veroorzaakt, ontstaat uit een' bandworm, die in de darmbuis van den herdershond leeft. Met bijzondere uitvoerigheid heeft de Schr. de ontwikkelingsgeschiedenis nagegaan van Taenia serrata, die bij jagthonden voorkomt, en als Cysticercus pisiformis in de lever en de longen van hazen en konijnen leeft. De embryonen van den bandworm doorboren het darmkanaal, en gaan met het bloed der poortader in de lever over, waar zij zich na vier dagen als knobbeltjes of puntjes vertoonen. — Duidelijke afbeeldingen versieren dit werk, hetgeen in de boekverzameling van eiken wetenschappelijken geneeskundige evenzeer als in die van elken beoefenaar der dierkunde eene plaats verdient.

J. v.d. H. 
 

Eene nieuwe suikersoort uit de vruchten van Phaseolus vulgaris.—Toen Dr. h. vohl het suikergehalte in eenige versche moesgroenten wilde onderzoeken, bevond hij, dat het sap der onrijpe snijboonen na voleindigde gisting zijnen zoeten smaak niet verloren had, en hij vermoedde daarom, dat daarin mannite bevat was. Door verzadiging van het uitgegiste sap met krijt en soda, uitdamping en uittrekking van de overblijvende massa met wijngeest, verkreeg hij eene kristallinische zelfstandigheid, die zich uit de wijngeestoplossing afzette en, na een herhaald kristalliseren, uiterlijk veel overeenkomst met mannite vertoonde. Echter onderscheidt zich deze suikersoort daarvan, zoowel door eenige eigenschappen als door de zamenstelling, om welke reden V haar phaseomannite heeft genoemd. De tafelvormige kristallen zijn gemakkelijk oplosbaar in water en in verdunden