mannen, gaarne, en laten zich de plagerijen van anderen welgevallen [vooral de knaap; het meisje kan plagerij minder verdragen; trouwens de boschjesmannen, een paar levendige, tamelijk ondeugende kinderen, maken het soms wei wat erg]. Zij zijn zeer vertrouwelijk, laten zich gaarne streelen en worden bij de openlijke tentoonstelling op het laatst zeer opgewekt en levendig. Hun temperament blijkt zenuwachtig-prikkelbaar te zijn; hunne aandacht is ligt te trekken, en snel gehoorzamen zij het gebod van hunnen geleider. Hunne zintuigen zijn volkomen ontwikkeld; zij droomen somtijds en spreken in den slaap, vooral maximo. Zij verstaan alles, wat hun [in het Engelsch] gezegd ken wordt, zoo ver het behoort binnen den kring van hun gewoon leven en hunne behoeften. Daarentegen spreken zij slechts enkele woorden, [en dat zeer onduidelijk] na, en geven hunne aandoeningen en begeerten slechts door niet gearticuleerde, schreeuwende geluiden te kennen. Zij bezitten geheugen voor zaken, die hunne aandacht sterk hebben getrokken, doch dat geheugen reikt niet ver, waartoe zeker de voortdurende verstrooijing, waaraan hunne gedachten onderworpen zijn bij de gedurige vertooningen voor een groot aantal toeschouwers, veel bijdraagt. Zij zijn aan reinheid gewend, spelen, brengen hun speeltuig in eene bepaalde orde, openen eene doos, en vergenoegen zich dus niet alleen met het uitwendige; zij toonen met blijdschap aan anderen, wat zij gevonden hebben, deelen elkander mede, wat een van hen te eten krijgt, doch zijn boos, als een vreemde hun wat ontneemt. Zij scheppen behagen in hunne fraaije kleeding. Zij doen soms alsof zij lazen, en de jongen teekende eens met een potlood op een blad van het zakboek van L. eenige onregelmatige lijnen. Zij bezitten alzoo de neiging tot eene soort van combinatie hunner voorstellingen, en de begeerte en het vermogen om deze, zeker op eene zeer beperkte wijze, mede te deelen. In 't algemeen zal de omvang hunner verstandelijke vermogens gelijk zijn aan die van een gewoon kind van anderhalfjaar, welligt [in sommige opzigten] nog geringer.
Wij zullen de afmetingen, welke L. van de verschillende ligchaamsdeelen dezer kinderen geeft, niet overnemen; de geheele lengte, van het bovenste des schedels tot den voetzool, bedraagt volgens hem bij maximo 39¾, bij bartola 38 rijnl. duimen. De eenige eigendommelijkheid,—vervolgt L. — aan het anders goed, zelfs fraai gevormd ligchaam, is de buitengewone kleinheid der pinken aan beide handen van beide kinderen; het nagellid reikt namelijk slechts tot het gewricht van het onderste en middenste lid des ringvingers. [Het reikt verder, en wel tot het midden van het middenste lid]. L. heeft niet duidelijk kunnen onderscheiden, of de pink wel