Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/882

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
66
ALBUM DER NATUUR.

hybriden verdeelen zich naar de geslachten op de volgende wijze: Cygnus en Cygnus 2; Cygnus en Anser 2; Bernicla en Bernicla 2; Bernicla en Anser 5; Anser en Anser 6; Anser en Cairina 1; Anser en Chenalopex 1; Chenalopex en Plectropterus 1; Chenalopex en Cairina 1; Anas en Anas 1; Anas en Tadorna 1; Anas en Cairina 2; Anas en Fuligula 3; Fuligula en Fuligula 3; Fuligula en Mergus 2. L. merkte daarbij in de Brusselsche Akademie in Julij 1856 het volgende aan: "De meeste soorten van de familie der Anatideën zijn in staat met elkander te paren en bastaarden voort te brengen wanneer zij als huisdieren gehouden en onderling niet te zeer in grootte verschillen. Men is geregtigd uit de waarnemingen daaromtrent de volgende slotsommen te trekken: 1. het product van twee individuen van verschillende soorten toont in den regel bepaalde en standvastige, van vader en moeder afkomstige, kenmerken. Dergelijke bastaarden zijn genoegzaam altijd onvruchtbaar; 2ee. het product der kruising van twee verscheidenheden derzelfde soort gelijkt nu eens naar beide ouders, dan eens slechts naar een daarvan. Zoodanige voortbrengselen zijn vruchtbaar. De studie der hybriden dient tot opheldering van de vraag naar de soort in de zoölogie. L. is er door tot de overtuiging gekomen, dat de beschouwingswijze van hen, die het bestaan der soort [niet enkel als een verstandsbegrip] aannemen, de ware is. Wanneer ook enkele hybriden bij wijze van uitzondering onder elkander of met een van beide stamsoorten vruchtbaar waren, zoo zijn zij toch altijd ten laatste weer uitgestorven. Eenige daarvan hebben echter het opmerkenswaardige verschijnsel opgeleverd, dat zich de hybriden met eene derde soort gekruist hebben, waaruit dan het volgende product van eene tweede kruising ontstond:

Tabel met verschillende kruisingen

 

Onbehaarde Paarden. Fitzinger te Weenen heeft eene waarneming van een onbehaard paard medegedeeld, waarbij het volgende door de redactie van het Insütut (N°. 1210) wordt aangemerkt: "Paarden, die lang bij onder-