Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/897

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

WETENSCHAPPELIJK BIJBLAD.


 

Het beste metaal voor bliksemafleiders.—Voor eenigen tijd heb ik in bijzondere omstandigheden aanleiding gevonden tot een onderzoek naar de betrekkelijke waarde der verschillende metalen, die voor afleiders kunnen worden gebezigd. Ik vlei mij dat een verslag van de overwegingen, die mij bij dat onderzoek hebben geleid, en van de numerische uitkomsten daarvan, niet geheel van belang zal ontbloot zijn, en geef dit dus hier, als eene aanvulling van wat ik vroeger in het Album over bliksemafleiders heb opgeteekend.

Eerst de overwegingen. Wanneer een elektrische stroom geleid wordt door eenen geleider, die zich op eenig punt, voor een eind weegs, in twee afzonderlijke deelen scheidt, welke zich later weder vereenigen, dan zal de som der stroomsterkten in die beide afzonderlijke banen altijd gelijk aan de stroomkracht in den hoofdgeleider, en hare verhouding de omgekeerde zijn van den geleidingswederstand in elke. Is dus die wederstand in een dier beide banen zeer groot, dan zal men die gemakkelijk in de andere gering genoeg kunnen maken, om den stroom bijna in zijn geheel door de laatste te doen gaan en dien in de eerste bijna onmerkbaar te doen worden. Ziedaar, dunkt mij, het afleidersprobleem en de voorwaarden tot zijne oplossing in den eenvoudigsten vorm gegeven. Plaatste men op een gebouw alleen een afleiderspits, dan zou, evenals wanneer deze er niet op stond, de magtige elektrische stroom van eenen bliksemstraal, die dit huis trof, in zijn geheel daardoor heengaan en het kunnen in brand steken of verwoesten. Maakte men aan die spits ook nog eenen metaaldraad vast, wiens geleidingswederstand juist gelijk was aan dien in het gebouw en die met zijn ander eind geleidend met den grond was verbonden, dan zou slechts de helft van den bliksemstroom door het huis worden ontladen; was de draad een negen en negentig maal beter geleider dan het huis, dan zou slechts 1100 deels des strooms door dit laatste gaan, enz. Neemt men nu in aanmerking, dat de best geleidende vloeistof (verdund zwavelzuur) eenige honderdduizenden malen slechter geleidt dan koper, en dat kalk en steen en luchtdroog hout wel gerekend mogen worden even vele malen slechtere geleiders te zijn dan deze vloeistof, dan blijkt het, dunkt mij, dat wanneer men voor een afleidersstang een koperdraad van 2 à 3 millimeters mid-