Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/91

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 79 —

Aan de regterzijde rustten de beenen, zoowel van den hoofd- als nevenboog, op het land en was de derde boog ook niet op te merken. Aan de linkerzijde rustten beide beenen op het water en spiegelden zich daarin terwijl de derde boog in de aangegevene rigting zich naar boven verhief. Bij den nevenboog was deze verdubbeling niet op te merken. Een geruimen tijd bleven de drie bogen zigtbaar. Het digte en donkere wolkenfloers breidde zich allengs verder over het hemelgewelf uit en klom zelfs tot aan het toppunt, waarbij het dan ook een weinig begon te regenen. In het Noord-Westen bleef het intusschen helder, en slechts voor weinige oogenblikken verschool de zon zich ten deele achter de dunne wolkjes. Eerst bij het ondergaan der zon week het prachtige verschijnsel en wel zoo, dat eerst de derde onvolledige en flaauwer gekleurde boog onzigtbaar werd, daarna de neven- en eindelijk ook, toen de zon even onder de kimmen was, de hoofdboog verdween. De bui dreef langzaam verder naar het Noord-Oosten, zonder meer regen aan te brengen, dan de weinige druppels, die vielen toen ik op den dijk was, en de meer regelmatige regen, die zich zeker op eenigen afstand over eene vrij groote ruimte had uitgestrekt.

Wat nu de verklaring van het verschijnsel aangaat, zoo is boven gezegd, dat die te zoeken is in het beeld der zon, dat gevormd wordt in de spiegelende oppervlakte van eene groote en effene watervlakte. Gewoonlijk echter is de oppervlakte van zulk eene watermassa in beweging en daardoor ongeschikt om een zuiver beeld van de zon te vormen. Vandaar dan ook dat het verschijnsel, dat anders op zee en aan zee meermalen moest worden gezien, zoo zelden wordt waargenomen. Daar het beeld der zon zich even diep beneden den horizon vertoont, als de zon zelve zich er boven bevindt, zoo ligt het middelpunt van den regenboog, die door het beeld der zon gevormd wordt, even zoovele graden boven den horizon, als het beeld zich daaronder of als de werkelijke zon zich daarboven bevindt. Stellen wij b.v. dat AB (fig. 2) de horizon is en C het standpunt van den waarnemer. Naarmate nu de zon hooger boven den horizon is, zal het middelpunt van den hoofdboog, die door de zon gevormd wordt, lager beneden den horizon liggen. Laat dit