Pagina:Album der Natuur 1856 en 1857.djvu/92

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 80 —

middelpunt M zijn.

 

Fig. 2. Geometrische voorstelling.
Fig. 2.

 

Indien men dan met een straal MA, die voor de roode kleur 42° 2' van den grooten cirkel des bols moet zijn, een cirkelboog ADB trekt, dan zal de boog ADB, die boven den horizon valt, de hoofdregenboog zijn, zoo als die bij dien stand der zon zich voor een waarnemer in C zal vertoonen, of eigenlijk dat gedeelte des boogs, dat door de roode kleur wordt gevormd. De nevenboog, die 8° van den hoofdregenboog is verwijderd, heeft mede M tot middelpunt en kan nu op gelijke wijze met MF als straal worden beschreven. Het beeld der zon ligt nu beneden den horizon en de lijn, die van daar door het oog des waarnemers gaat, komt in N even ver boven den horizon als de zon er beneden is, en dit punt N zal het middelpunt zijn van de bogen, die door het beeld der zon worden gevormd. Indien men dus met NA als straal een cirkelboog AEB trekt, dan zal deze den hoofd-, en met NF een cirkelboog FI trekkende zal deze den nevenboog aanwijzen. Men ziet alzoo dat de beide hoofdbogen van de zon en haar beeld elkander juist in den horizon moeten snijden, evenzoo als dit ook met de nevenbogen het geval moet wezen, wanneer de omstandigheden gunstig genoeg zijn om ook deze te vormen. Het is tevens duidelijk, dat naarmate het punt M dieper en alzoo N hooger