Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/106

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
80
IETS OVER HET BILLARD.

de wrijving als het ware opgehouden; deze bestaat hier niet meer, er is slechts de draaijing overgebleven en dus ontstaat ook hier de parabool, met hare bolle zijde naar den kant gekeerd, vanwaar de schok plaats greep; maar deze moet hier minder van de regtlijnige rigting afwijken, dan straks het geval was bij H 2, want het meerdere in de positieve rondwenteling, dat door het hoog raken van den bal geboren werd, ontbreekt hier.

Wanneer de handbal, in plaats van tegen den speelbal te botsen, in eene schuinsche rigting tegen den band wordt gespeeld, herhalen zich dezelfde verschijnselen in meerdere of mindere mate (zie Fig. 8).

Fig. 8.
Fig. 8.

Verkeert de bal bij den schok slechts in eenen toestand van glijding, dan heeft de wrijving geenen storenden invloed op de beweging van den schok, en heeft men wederom dezelfde uitkomst als in Fig 3, waar de wrijving en hare gevolgen nog niet in aanmerking kwamen; de beweging is regtlijnig H 1, en maakt met den band eenen hoek, niet zoo groot als die, waaronder de bal op den band invalt, en dat wel, zoo als wij vroeger zagen, omdat de band niet volkomen veerkrachtig is. Wanneer wij nu den invloed, die de andere toestanden van den bal bij den schok uitoefenen, vergelijken bij hetgeen hier gebeurt, zoo zien wij, dat daarbij wederom eene kromlijnige beweging moet ontstaan, omdat de wrijving nog niet heeft opgehouden te werken. Was de draaijing van den bal in eene positieve rigting, zoo zal zich deze, na den schok tegen den band, meer naar dien band trachten te begeven: hij beweegt zich dus weder in eene parabool H 2, die met de holle zijde naar den band is gekeerd. Was daarentegen de omwenteling van den bal negatief op het oogenblik van den schok tegen den band, zoo tracht de bal na dien schok zich nog meer van den band te verwijderen, dan bij het geval,