Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/110

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
84
IETS OVER HET BILLARD.

grenzen beperkt; daar bij eene al te heftige beweging der Queue het ligt voorkomen kan, dat de Queue en de bal elkander na het oogenblik van de botsing nog blijven aanraken, dat de bal nagestooten wordt; en dit zoude den loop van den bal weder vertragen, en daarbij eenen storenden invloed op dien loop uitoefenen, even als wij dit bij eene fausse-queue zagen gebeuren. De sterkste stoot wordt nu gewoonlijk berekend op 7 meters per seconde, de gewone op 5 meters, de zwakste op 1 meter in de seconde.—Bij den eersten is nu, bij eenen stoot tegen den band, p = 0,5: bij den laatsten 0,6: bij de gewone stooten 0,55, zoo als reeds boven is opgegeven.—Bij eenen stoot van 7 meters door het middelpunt loopt de bal 5 meters af, eer hij zijnen eindtoestand bereikt: bij eenen stoot van 5 meters daarentegen, is dit reeds na 2½ meter het geval.—De hoogste en laagste punten, waar men den bal kan raken, zonder eene fausse-queue te maken, liggen op 610 deelen van den straal ter wederzijde van het middelpunt; men zal echter in den regel tot dien grens niet kunnen geraken. Voor eene ligtere Queue, die slechts even veel weegt als twee en een halve (in plaats van drie) ballen, heeft men voor dezen grens 710 deelen van den straal, dus iets meer dan gewoonlijk.

Wil men, bij eenen stoot van gegevene kracht, den bal zoo lang mogelijk de eigenschap doen behouden van bij eenen schok eene teruggaande beweging aantenemen, zoo moet men stooten op ¼ van den straal beneden het middelpunt: dan behoudt de bal b.v. voor eenen gewonen stoot van 5 meters deze eigenschap gedurende 1¾ meter, voor eenen stoot van 7 meters echter gedurende 313 meter. Indien men daarentegen, bij eenen stoot van gegevene kracht, den eindtoestand zoo laat mogelijk wil doen ontstaan, dan stoote men op 110 van den straal beneden het middelpunt: voor eenen stoot van 7 of 5 meters komt de bal alsdan na 534 of 234 meters respectievelijk eerst in zijnen eindtoestand.

Bij al deze stooten, en wel te meer naarmate de stoot lager is, komt in de praktijk de oefening van den speler te pas. Bij het gezegde toch is natuurlijk ondersteld, dat er na den stoot geene aanraking of wrijving meer tusschen Queue en handbal plaats hebbe, waardoor de draaijende beweging en daarmede de kracht