Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/111

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
85
IETS OVER HET BILLARD.

van den bal zouden gewijzigd worden. Bij lage stooten vooral geschiedt nu deze aanraking zeer ligt, indien de speler zich daarvoor niet wacht; een noodzakelijk vereischte tot het voorkomen hiervan volgt reeds uit de theorie, namelijk dat de Queue na den schok kunne terug springen, ten minste niet zoo snel vooruitgaan als de bal; men kan dit bevorderen door de Queue los in de hand te houden en liever dadelijk na den stoot iets terug te trekken; men kan dit evenzeer tegenwerken door de Queue vast in de hand te houden en den arm aan het ligchaam te sluiten, zoodat dan het gewigt van den arm bij het gewigt van de Queue komt, hare hoeveelheid van beweging vermeerdert, en dus de Queue na den schok eerder vooruit bewogen wordt tegen den bal aan; waardoor dan de negatieve draaijing belemmerd wordt.

Als men daarentegen den bal op 15 van den straal boven het middelpunt raakt, zoo verkrijgt deze, bij eene gegevene kracht van stooten, de eigenschap van hetzij voor, hetzij gedurende den eindtoestand, de grootst mogelijke snelheid te bezitten: deze is dan voor eenen stoot van 7 meters 5920 meter, voor eenen gewonen stoot van 5 meters, slechts 225 meter. In het algemeen behoudt de bal, wanneer hij in zijnen eindtoestand is aangekomen, 57 van de snelheid, die hem oorspronkelijk is medegedeeld; en daar deze snelheid wederom 1310 van die der Queue is, heeft de bal in zijnen eindtoestand ongeveer de snelheid der Queue; wel te verstaan, indien, zoo als hier overal ondersteld wordt, de Queue driemaal zoo veel weegt als de bal.

 

Keeren wij terug tot onze vroegere beschouwing. Tot nog toe gingen wij de beweging na van eenen bal, die door den horizontalen stoot der Queue eene ronddraaijende beweging verkreeg in denzelfden, of in juist tegengestelden zin als de rondwenteling, die een gevolg is van de wrijving; dat is, de bal draaide om eene horizontale as, loodregt op de rigting, waarin de bal zich voortbewoog. Maar men kan evenzeer, ook bij eenen horizontalen stoot der Queue, den bal in eenig punt raken, dat niet valt in het loodregte vlak, dat het middelpunt en de rigting van den stoot bevat: dat is,—wanneer Fig. 16 de doorsnede van den bal voorstelt, loodregt genomen op de rigting van den stoot, —