rigting werkt als die, waarin de bal voortgaat, zoodat hier de toestand van den bal na den stoot, in dit opzigt, eenige overeenkomst heeft met dien van eenen bal, die horizontaal is voortgestooten, en daarna tegen den speelbal of tegen den band eene botsing heeft ondergaan. De kromming dier kromme lijn, hier mede eene parabool,—en wel om dezelfde reden als boven,—zal hare bolle zijde vertoonen naar den kant, waar de hellende stoot is aangebragt; de bal zal dan regts of links van de regte lijn afwijken, naarmate hij links of regts geraakt is. Om de eindrigting te bepalen, heeft men slechts de rigting der Queue tot aan de tafel te verlengen, en dit punt met het steunpunt van den bal te vereenigen, dan zal de eindrigting van den bal aan deze lijn evenwijdig loopen.
Daaruit volgt dan ook, dat een aldus door eene hellende Queue geraakte bal eindelijk zoude terugloopen, wanneer slechts het punt, waar de Queue verlengd zijnde op de tafel zoude komen, digter bij den speler was gelegen, dan het steunpunt van den bal. In de praktijk bestaat hierbij de groote zwarigheid, die er in gelegen is, om dadelijk na den schok alle gemeenschap tusschen Queue en bal te doen ophouden. En dit is hier veel moeijelijker dan vroeger; daar toch was de snelheid van den bal grooter dan die van de Queue, de bal ontliep als het ware de Queue: hier daarentegen is in het algemeen de snelheid van den bal kleiner dan die van de Queue, en moet derhalve de Queue dadelijk na den schok snel worden teruggetrokken, wil men den bal niet in zijnen loop terughouden, of althans verstoren. Slechts zeer goede spelers zijn dus tot deze stooten in staat. Dit was het groote kunststuk van mingaud, die eenen handbal, zonder speelbal of band aan te raken, in het midden zijner beweging deed terugkeeren, stil liggen of eenen cirkel beschrijven. Hij bragt dit verschijnsel te weeg door den hellenden stoot, die eerst mogelijk is geworden, sedert hij de Queue met eene pommerance voorzag.