Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/143

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
117
KRUIPENDE, LOOPENDE, SPRINGENDE EN KLIMMENDE VISSCHEN.

die door geestenbezweerders enz, uitgeoefend zijn door middel van dezen visch, hetzij gedroogd, hetzij zijne huid opgeblazen en daarin een lichtje geplaatst, aan de bijgeloovige en ligtgeloovige menigte te vertoonen.

Doch keeren wij tot den Lophius histrio terug. Schubben bezit deze visch niet; zijne beenderen zijn kraakbeenig gelijk die der roggen, haaijen enz. De zwemblaas is vrij groot; het darmkanaal middelmatig en zonder blinde aanhangsels. Hij heeft geene zijdelingsche lijn langs zijn ligchaam; en de rugvin, die twaalf stralen heeft, beslaat bijnaden geheelen rug; de aarsvin heeft acht stralen en de staartvin negen.

Eene andere bijzonderheid van dezen hoogst opmerkelijken visch is de geschiktheid om zijne maag met eene groote hoeveelheid lucht te kunnen vullen, waardoor hij geheel opzwelt als eene blaas, iets waarin hij gelijk is aan de Tetrodons enz. Die gewoonte nu om zich in eens op te blazen en de snelle bewegingen die hij met zijne vinnen en met zijne talrijke sprieten, baarden en aanhangsels maakt, geven dezen Lophius iets zoo zonderlings en vreemds, dat sommigen zelfs die gedaanteveranderingen komiek gevonden hebben, redenen waarom men hem histrio of hansworst, potsenmaker betiteld heeft.

Beschouwen wij nu zijne levenswijze en daarmede zal het ons blijken, waarom deze visch zoo vreemd geschapen is. Het zwemmen valt hem zeer moeijelijk, zoowel om zijne gedaante als om zijne zwemwerktuigen; hij doet dit dan ook niet veel, maar loopt meest langs den bodem der zee, geheel op de wijze der viervoetige dieren, hiertoe gebruik makende van zijne borst- en buikvinnen. Doch daar hij zeer gulzig is en slechts van andere visschen leeft, zoo zou hij ongetwijfeld van honger sterven als hij al zwemmende jagt maken moest op andere visschen. Bloch zegt, dat men in de manier waarop hij zijne prooi betrapt, de wijze beschikkingen van den Schepper moet bewonderen; en waarlijk die manier kan met regt bewonderenswaardig heeten. De Lophius verschuilt zich achter zeeplanten, steenen, zandhoopen of wel in kuilen en gaten in het slijk; op zijne vier vinnen staande, met de nagels in den grond geslagen, en zoodoende weerstand biedende aan het geweld der golven, beweegt hij zijne sprieten en vooral het bovengemelde zeer beweegbare orgaan, dat door tweeëntwintig spieren