Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/148

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
122
KRUIPENDE, LOOPENDE, SPRINGENDE EN KLIMMENDE VISSCHEN.

het zachte gedeelte harer rug- en aarsvinnen, en somtijds zelfs ook het stekelachtige gedeelte grootendeels met schubben overdekt is en zij daardoor somtijds moeijelijk van het overige des ligchaams te onderscheiden zijn. Overigens hebben zij (de Squammipennes) veel overeenkomst met de familie der Scomberoïden of makreelen, vooral in de lengte van de darmen en de talrijke coecums of blinde aanhangselen der darmen. Tot deze familie behooren onder anderen de Chaetodons lin.; de Acanthopodes lacep.; de Toxotes crv.; de Kurtus bl.; en eindelijk de hier te behandelen Anabas cuv.

De Anabas
De Anabas, Cuvier.

De ichthyologen zijn het eerst op dezen visch opmerkzaam geworden door een verhaal van den Deenschen luitenant v. daldorf, en vervolgens door eene bevestiging van alles, wat hij omtrent dezen zonderlingen visch medegedeeld had, gegeven door den heer john, een Deen, die zich een geruimen tijd in Tranquebar heeft opgehouden. Het kon niet missen, of eene levendige belangstelling in dat dier moest het gevolg zijn van het bekend worden van de omstandigheid, dat een visch het water verlaat en niet alleen op het land omzwerft, maar zelfs op boomen klimt om zijne prooi te zoeken; en hoewel velen aan de waarheid van dat verhaal twijfelden, en buchanan zelfs ronduit verklaart, dat het onmogelijk is, omdat zoo iets te sterk tegen alles, wat wij van visschen waarnemen, aandruischt; zoo zijn er toch mannen van