Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/159

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
133
DE MENTAWEH-ARCHIPEL EN ZIJNE BEWONERS.

Toen zij het schip verlieten, waren wij reeds zoo verre met hen gevorderd, dat zij ons beloofden de verschillende kampongs te bezoeken en den volgenden dag met een hunner pangerangs en meer menschen aan boord te komen.

Op Maandag den 4den kwamen dan ook werkelijk 5 of 6 praauwen opdagen, doch namen aanvankelijk bij de nadering onzer sloep, die in de baai aan het looden was, de vlugt, zoodat wij verpligt waren de sloep aan boord te laten komen. Toen kwamen zij nader en betraden zonder veel tegenspraak ons dek. Allen hadden reeds bij het overkomen hunne messen in de scheeden.

Het hoofd van dezen troep was de zoon van den radjah van Sigidje; vrouwen waren er nog niet bij. Op onze vraag daarnaar antwoordde men ons, dat, als wij tot den volgenden dag wilden wachten, de bevolking van alle de zeven kampongs met vrouwen en kinderen ons een bezoek zoude komen brengen.

Op Dingsdag den 5den zagen wij dan ook een dertigtal praauwen omstreeks 8 ure onzen bodem naderen, en kort daarop bood ons scheepsdek een der schilderachtigste tooneelen aan, die men zich verbeelden kan.

Mannen, vrouwen en kinderen, van eene rood koperachtige kleur, op de vreemdsoortigste wijze getatouëerd, de vrouwen met kleederen uit boombladeren gemaakt opgeschikt, hier deftig zittende te kijken, daar met gebaren elkander de grootste bewondering te kennen gevende over al het onbekende schoon, dat haar allerwege aanlacht; hier een paar vrienden uit verschillende kampongs, die elkander bij ons aan boord ontmoetende omhelzen, daar een paar oude vrouwen, die op de maat der muzijk van eene hand-harmonica, door een der onzen bespeeld, tandakken; dat alles vermengd met het geluid van honderd stemmen, die overluid en allen te gelijk eene onverstaanbare taal spreken, men stelle zich zulk een tooneel voor en men zal zich een klein denkbeeld kunnen vormen van het schouwspel, waaraan gedurende dien geheelen dag ons vaartuig ten tooneele strekte.

De kleeding dezer wilden bestaat voor de mannen alleen uit eene 4 of 5 ellen lange strook bereide boomschors, die, om het midden gebonden, tusschen de beenen doorloopt, benevens uit een zeer zon-