Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
151
EDELGESTEENTEN, DOOR KUNST GEMAAKT.

kennen voor den natuuronderzoeker, wiens wetenschap hare sieraden van hunne waarde heeft beroofd.

Het kan echter gebeuren, dat ook dit binnen een niet lang tijdsverloop plaats hebbe. Zoodra door natuurkundige nasporingen het vooruitzigt op eene kunstmatige bereiding van edelgesteenten is geopend, zal de ondernemingsgeest der fabriekanten daarvan gebruik maken, en door aanhoudende proefnemingen steeds verder en verder komen. Het is dan van belang kennis te hebben van hetgeen er geschiedt, ten einde zich voor schade te wachten, maar tevens zal men daardoor weder een nieuw bewijs vinden voor de aloude waarheid, dat de mensch over de natuur slechts gebieden kan door aan hare wetten te gehoorzamen. Hierom gelooven wij aan de lezers en lezeressen van dit Album geene ondienst te doen door hen bekend te maken met de geruchten, die omtrent eene kunstmatige bereiding van edelgesteenten reeds uit naburige streken tot ons gekomen zijn, en te onderzoeken, of die geruchten geloof verdienen.

Wanneer men diamant, berijl, topaas, zircon en granaat uitzondert, bestaan de zoogenaamde oostersche edelsteenen nagenoeg geheel uit gekristalliseerde aluinaarde, met een zeer gering inmengsel van metaaloxyden, hetgeen daaraan de kleur geeft. Zoo is b.v. de korund of witte saphir zuivere aluinaarde, die in rhomboëders gekristalliseerd is; evenzoo de gekleurde saphir, die de blaauwe kleur aan een weinig metaaloxyde verschuldigd is; hetzelfde is het geval met oosterschen topaas, robijn, oostersche amethyst en smaragd.

Hieruit volgt, dat, zoo men in staat was, om de aluinaarde met metaaloxyden zamen te smelten en gekristalliseerd te verkrijgen, men uit zeer weinig kostbare materialen edelsteenen zou kunnen vervaardigen. De aluinaarde toch is als bestanddeel van den kleigrond en van den aluin eene zeer algemeen voorkomende stof, die voor geringe kosten in aanzienlijke hoeveelheden te verkrijgen is.

Dit smelten der aluinaarde scheen echter vroeger niet wel mogelijk, omdat men geene genoegzame hitte daartoe kon aanwenden. Doch na de uitvinding der oxy-hijdrogeenvlam heeft men daartoe vele pogingen in het werk gesteld, welke niet alle zonder den gewenschten uitslag bleven. Reeds in 1837 trachtte gaudin op die wijze edelsteenen,