EDELGESTEENTEN, DOOR KUNST GEMAAKT.
Het is bekend, dat tegenwoordig vele minerale wateren verkocht worden, die de bron, waarvan zij afkomstig heeten, nimmer gezien hebben. Men heeft, vooral in Engeland, fabrieken, alwaar de meest beroemde geneeskrachtige wateren, die op verre van elkander verwijderde plaatsen te vinden zijn, onder hetzelfde dak worden vervaardigd, en dat met eene zoo groote naauwkeurigheid, dat dikwijls geoefende kenners het fabriekmatige bronwater van het natuurlijke niet kunnen onderscheiden. Nadat de scheikunde aangewezen had, welke vreemde stoffen in het water eener bepaalde bron worden gevonden, en in welke hoeveelheden zij afwisselen, nadat het geologisch onderzoek had geleerd, aan welke drukking die wateren blootgesteld zijn en welken warmtegraad zij bezitten,—kon men achten met de zamenstelling van die wateren bekend te wezen. Hij die dus de moeite wilde nemen, om diezelfde stoffen in dezelfde hoeveelheden bijeen te voegen en onder dezelfde drukking en temperatuur in zuiver water op te lossen, hij kon kunstmatig minerale wateren bereiden.
Ziedaar het gansche geheim dier fabrieken! Het is een bloot nabootsen der natuur, dat alleen daar geschiedt, waar de natuurlijke wateren zoo hoog in prijs zijn, dat het voordeel oplevert, om ze na te maken. Zoo kan de mensch, door de kennis der natuur geleid, de genietingen des levens verhoogen, en datgene, wat vroeger alleen voor den rijke was weggelegd, ook aan den minder gegoede verschaffen. Wanneer dat, wat alzoo in grooter overvloed wordt aangeboden, zich bepaalt tot hetgeen onmiddellijk de welvaart en de gezondheid der menschen moet bevorderen, dan zal men welligt den natuurkundige dankbaar zijn, die door zijn onderzoek den weg hiertoe heeft aangewezen. Maar wanneer zijn navorschende blik zich ook rigt op die enkele bevoorregte kinderen der natuur, die door hunne zeldzaamheid en hunnen glans steeds het geluk van velen der aanzienlijkste menschen hebben uitgemaakt;—wanneer het hem gelukken mogt, ook van de edelgesteenten de wording te bespieden en de schaarschheid te verminderen,—dan, vrees ik, zal menige schoone vrouw geene genade