Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/191

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
165
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

Het kristal ontstaat door eene bloote opeenhooping, eene nederploffing, en de vorm, dien het daardoor aanneemt, verandert slechts door aanzetting van buiten. De plantencel vormt zich als een dun vliesje, dat eene bewegende vloeistof omsluit en bezit een inwendig leven, dat zich door voortplanting van binnen naar buiten ontwikkelt. Het ontstaan van dat dunne vliesje, van die beweging, van dat zelfstandige leven is het groote raadsel der bewerktuigde natuur.

Geen nadenkend wezen zal der plant zedelijk bewustzijn toekennen; maar de bewering, dat de plant louter een produkt is van verschillende elementaire stoffen, die zich uit zichzelven tot een plantenligchaam verbinden, neemt toch onbewust eene werking der natuurdrift in die stoffen aan. Anders zoude zij leiden tot het alchymistisch bijgeloof, dat planten, dieren en zelfs menschen scheikundig kunnen vervaardigd worden, en bovendien eene te oppervlakkige kennis verraden van het individuële plantenleven, dat zich openbaart in het streven naar zelfbehoud en voortplanting en waarvan wij het karakter aanschouwen in elken verschillenden plantenvorm.

Zien wij aan den eenen kant de plant zich ontwikkelen uit stoffen, die haar van buiten worden toegevoerd, zien wij haar afhankelijk van den bodem, waaraan zij verbonden is, van licht, warmte en lucht, die haar doordringen, aan den anderen kant aanschouwen wij in die ontwikkeling zelve iets, dat als een monarch het heir dier verschillende magten beheerscht en hare zamenwerking ordent, iets, dat de plant doet stand houden te midden van werkingen, die haar ook evenzeer trachten te vernietigen, en dat in haar dien rijkdom van vormen en eigenschappen te voorschijn roept, welke aan iedere plant hare eigenaardige individualiteit geven.

De eenvoudigste plant op aarde bestaat uit eene enkele cel, die zich ontwikkelt en wederom andere zelfstandige celblaasjes voortbrengt, aan hunne moeder in gedaante gelijk, die wel digt nevens elkaar, doch onafhankelijk van elkander leven en zich voeden zonder het ooit verder te brengen dan den cellulairen toestand (Protococcus). In deze zelfstandige celplanten erkennen wij reeds het individuële leven, het zelfleven, dat de organische natuur van de anorganische onderscheidt. Iets verder zien wij de plant bestaan uit cellenreeksen, uit kleine draadjes