Pagina:Album der Natuur 1858 en 1859.djvu/192

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
166
HET LEVEN DER PLANTEN ALS NATUURDRIFT.

van aaneengegroeide cellen, die echter allen afhankelijk van elkaar zijn en gezamenlijk het plantenligchaam uitmaken (Conferven). Hier heerscht reeds eene magt, die de cellen dwingt, niet alleen voor zichzelven, maar ook voor elkander te leven; de magt des huisgezins. Nog hooger zien wij de cellen in de plant zich groeperen tot organen: alle cellen zijn niet meer gelijk, maar zij hebben eene verschillende waarde. Sommigen worden hard en vast, in wortel, stam, hout en bladnerven, anderen vormen het weeke merg, het teedere weefsel der bladeren en bloemen, nog anderen bereiden in haar binnenste verschillende verbindingen, als zetmeel, hars, oliën, zuren en alkaloïden. De hoogst ontwikkelde cellen eindelijk zonderen zich van elkander af, vormen in zich de aanstaande kiem, hullen zich in stevige omkleedsels en verlaten de plant om elders eene nieuwe plant, gelijk aan de vorige te ontwikkelen. Wie erkent in dit gemeenschappelijk leven der cellen van ongelijke waarde, in die vereenigde zamenwerking der organen bij de hooger ontwikkelde plant niet de inrigting van eenen staat?

Maar hebben wij nu hier eene republiek onder het beheer van zuurstof, koolstof, waterstof, warmte en licht? Voorwaar, als deze het bestuur alleen in handen hadden, er bleef evenmin iets van de plant over als van onze moderne republieken. Neen, zij zijn slechts onderdanige ministers en worden geleid en bedwongen door een strengen monarch, de natuurdrift. Slechts wanneer deze hare roeping heeft vervuld, dan mogen de ministers den buit verdeden, dan zien wij de plant het lot der republieken ondergaan. Maar zoolang zij er is, zien wij ook haar wil, haar streven, in de zucht naar zelfbehoud en voortplanting.

De zucht naar zelfbehoud, zoo innig aan het leven des diers verbonden, de zucht, die de schichtige hinde bij het minste geridsel tot vlugten aandrijft, die de veldmuis hare voorraadschuren doet vullen, die de trekvogels in den winter naar warmere streken voert, dezelfde zucht, die in ons de magtige bron is van het alles begeerende en alles verwoestende egoïsmus, werkt ook in het plantenrijk. Het eerste wat de plant begeert is voedsel. Het wordt haar toegevoerd in de vloeistoffen des bodems en der lucht, maar niet alleen door de endosmose, want waar zij het niet op zachten weg verkrijgt, gebruikt zij